Hieronder vind je een samenvatting van de rode draad van deze website en de conclusies die ik daaraan verbind.
Het Nieuwe Testament is niet historisch betrouwbaar
De evangeliën en het boek Handelingen in het Nieuwe Testament zijn geen betrouwbare historische bronnen. Bijbelwetenschappers erkennen – uiteraard met uitzondering van hen die de orthodoxe dogma’s blijven aanhangen – al sinds de 19e eeuw dat de evangeliën eerder theologische dan historische documenten zijn. De verhalen over Jezus’ geboorte en sterven bevatten veel historische onwaarschijnlijkheden, zoals de volkstelling tijdens de geboorte en delen van het proces onder Pilatus. Ook buitenchristelijke bronnen uit Jezus’ tijd bevestigen de gebeurtenissen in de evangeliën niet. Ook spreken de verschillende evangeliën elkaar op veel punten tegen. Bovendien zijn de evangeliën pas decennia na Jezus’ dood geschreven en vertonen ze aanpassing aan wat acceptabel is voor de Grieks-Romeinse wereld, invloed van mythen en literatuur (mimesis), zowel uit Joodse als Grieks-Romeinse tradities (o.a. Mozes, Josef, Osiris, Odysseus, Romulus, Attis, Mithras, Dionysus).
De conclusie van vrijwel alle deskundigen is dat de evangeliën niet als zuivere geschiedenis gezien moeten worden, maar deels als theologische, symbolische en mythische constructies en deels als verhalen die mogelijk een historische oorsprong hebben, maar zijn herschreven voor een Grieks-Romeins publiek.
Veel deskundigen concluderen ook dat de evangeliën zijn samengesteld uit meerdere lagen van traditie en redactie. De oudste laag komt voort uit een radicale, apocalyptische Jezusbeweging (Nazoreeërs, Ebionieten), die geworteld was in het Jodendom en Torah-houdend was. Daarnaast bevatten de evangeliën rabbijns-ethische leringen die sterk doen denken aan uitspraken van rabbijnen zoals Hillel. Onder invloed van Paulus ontstond vervolgens een interpretatie van Jezus als hemels, verlossend figuur, vergelijkbaar met goden in mysteriereligies. Deze religieuze gelaagdheid werd versterkt door Hellenistische denkbeelden en literaire vormen (zoals mimesis). Tenslotte weerspiegelen de evangeliën een duidelijke anti-Joodse tendens die bijdraagt aan de beeldvorming waarin de Joden schuldig zijn aan Jezus’ dood, terwijl de Romeinen worden vrijgepleit. Ook dit is latere redactie.
De Brieven van het Nieuwe Testament, die worden toegeschreven aan Paulus, Jakobus, Petrus, Johannes en Judas, kunnen we voor een groot deel niet zien als daadwerkelijk door de genoemde personen geschreven brieven. Volgens deskundigen weten we slechts van acht van de 21 brieven in het NT door wie ze geschreven zijn en ze zijn ook nog eeuwenlang bewerkt door christenen.
Ook voor de christelijke geschriften die uiteindelijk niet in de “canon” zijn terechtgekomen, geldt dat we weinig grond hebben om er betrouwbare geschiedkundige gegevens uit te halen. De christelijke schrijver Eusebius geef in een passage in zijn werk Praeparatio Evangelica aan dat het soms “nodig kan zijn om de waarheid te verbergen” als dit in het belang is van vroomheid en geloof. Hij stelt dat sommige schrijvers dit principe hebben gevolgd.
Met dit in het achterhoofd kunnen we de oorsprong van het christendom beter terugvinden.
De historiciteit van de persoon Jezus
Of er één historische persoon Jezus is geweest, is niet met zekerheid te achterhalen. Er zijn geen onbetwijfelbare onafhankelijke bronnen die zijn bestaan benoemen. Maar de aanwijzingen voor een historische Jezus zijn vrij sterk.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus en de christelijke apologeet Justinus Martyr schrijven beide over Jezus’ dood onder Pontius Pilatus als historische gebeurtenis, maar zij schrijven veel later dan de veronderstelde gebeurtenis en hebben zelf dus niet kunnen nagaan of dit verhaal op feiten berustte. Paulus en Clemens beschrijven hem als mens (hoewel ze nauwelijks schrijven over zijn leven).
De wat mij betreft meest overtuigende aanwijzing voor de historische Jezus is dat de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus de persoon van Johannes de Doper uitvoerig bespreekt en dat hij Jakobus de “broeder van Jezus” noemt. Daarnaast staat er in Josephus’ boek Antiquitates Judaicae een tekst over Jezus die het “Testimonium Flavianum” wordt genoemd. Dit is een omstreden tekst en duidelijk zwaar bewerkt door christenen, maar vanwege haar positie in de tekst is het wel een aanwijzing voor de historiciteit van een Jesjoea die past in de conclusies die ik hieronder weergeef.
De Nazoreeër(s)
Jezus (Jesjoea) heet in de evangeliën de “Nazoreeër” of de “Nazarener”. In Handelingen worden de eerste Joodse “christenen” ook “Nazoreeërs” genoemd. Traditioneel wordt aangenomen dat deze termen verwijzen naar de stad Nazaret. Dit klopt zeer waarschijnlijk niet of is hooguit een deel van de waarheid. Het Griekse woord “Nazoreeër” is niet (alleen) afgeleid van Nazaret, maar heeft verband met het Hebreeuwse woord “ne·tser” (spruit / telg). Dit verwijst waarschijnlijk ten eerste naar de profetie over de Messias als een telg van David, maar ten tweede ook naar “wachters” of “bewakers” van het verbond met JHWH of “zij die uitzien naar de Messias”.
Ik vermoed dat de beweging waarvan Jezus deel uitmaakte vóór hem al “Nazoreeërs” of “Nazareners” heette of genoemd werd. De belangrijkste aanwijzingen hiervoor zijn ten eerste het bestaan van de Mandeeërs, een hedendaagse sekte die zichzelf ziet als afstammelingen van de beweging van Johannes de Doper en zich nog steeds “Nasorayya” noemt, en ten tweede het feit dat Epiphanius de sekte der “Nasareeërs” benoemt die “vóór Christus” bestond en waaraan hij de vertaling of duiding “Rebellen” geeft.
De beweging rond Jezus had weliswaar wortels in Galilea maar de evangelieschrijvers hebben vermoedelijk bewust de relatie met de oorspronkelijke beweging van “Wachters van het verbond” en Jezus’ missie als “Telg” weggepoetst. Want dit was niet de vredelievende en inclusieve beweging die we in de evangeliën lijken te zien…
De Messiaans-apocalyptische beweging
De beweging rond Jezus komt waarschijnlijk voort uit een brede Joodse Messiaans-apocalyptische beweging die op gespannen voet stond met de stadse Saduceeën, die heulden met de machthebbers, en met de Farizeeën. Deze beweging, die door Josephus en Philo “Essenen” wordt genoemd, kwam voort uit de “Chasidim”. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze beweging verwant was aan de gemeenschap in Qumran die de Dode Zeerollen heeft bewaard en voor een deel geschreven.
Als ik de Dode Zeerollen en de Qumran-gemeenschap bestudeer, wordt het mij steeds duidelijker dat deze groep een sterk strijdbare apocalyptische visie had. Ze geloofden in een aanstaande oorlog tussen de ‘zonen van het licht’ en de ‘zonen van de duisternis’. Hun verwachting van een Messias was diep geworteld in de hoop op nationale bevrijding en religieuze “zuivering”.
Deze Messiaanse beweging streed voor een herstel van het koninkrijk van Israël. Hun messiasverwachting was in eerste instantie gericht op een aardse Messias. Weliswaar waren er ook geestelijke interpretaties van het Koninkrijk van God en de Messias, zoals blijkt uit teksten als het “Nieuw Jeruzalem”-fragment en het “Zoon van God”-fragment, maar de eerste missie was: de Romeinen het land uit en dood aan de valse (hoge)priesters en anderen die volk en God verraden hadden.
Qumran, Essenen, Zeloten, Nazoreeërs, Ebionieten
De gemeenschap bij de Dode Zee (rond Qumran) kunnen we rekenen tot de “Essenen”, maar we kunnen hen net zo goed “Zeloten” noemen.
De term “Essenen” is een Griekse term die gebruikt wordt door Josephus en Philo. Vermoedelijk komt dit woord van “Chassidim” wat “de Vromen” of “de Heiligen” betekent. De beschrijvingen van Josephus en Philo over deze beweging maken duidelijk dat de gemeenschap in Qumran hieraan verwant was.
De term “Zeloten” is ook een Griekse term die door Josephus gebruikt wordt (van het Griekse “zelotes”, wat “ijveraar” betekent). Kenmerkend voor Zeloten is dat zij bereid waren om geweld te gebruiken om hun doelen te bereiken, maar hun nationalisme en de wil om geweld te gebruiken om het land te bevrijden van de Romeinse overheersing, waren geworteld in hun fanatieke “puriteinse” geloof en messiaanse verwachtingen. We zien deze overtuigingen bij de Qumran-gemeenschap, bij de Essenen en – op sommige plaatsen – ook in de evangeliën.
De religieuze wijsheid van de Dode Zeerollen en de strijdlustige aspiraties van de Zeloten lijken voor ons tegenstrijdig, maar gingen indertijd hand-in-hand.
Er zijn sterke aanwijzingen dat de beweging rond Jesjoea veel verwantschap had met Qumran en dus met de Essenen c.q. Zeloten.
Jezus’ beweging was Esseens / Zelotisch
In de evangeliën is voortdurend sprake van twisten tussen Jezus enerzijds en de Farizeeën en Saduceeën anderzijds. Opvallend is dat de Essenen in de evangeliën totaal niet genoemd worden, terwijl het al lang een grote en groeiende beweging was, zeker in Galilea (volgens Philo). Mijn conclusie is dat dit komt omdat de bronverhalen over Jezus vanuit het oogpunt van de Essenen zijn doorverteld.
Waarschijnlijk noemden de Essenen zich zelf niet “Essenen”, maar “Chassidim” (“Heiligen”) of “Osey ha-Torah” (“Zij die de Wet doen”). De gemeenschap in Qumran noemde zich waarschijnlijk eenvoudig “De Weg”, zoals we vinden in de Dode Zeerollen én in het boek Handelingen, of: “Ebionieten” (de Armen), een term die we ook in de Dode Zeerollen tegenkomen én als een latere christelijke groep. “Nazoreeërs” was vermoedelijk een andere naam voor dezelfde beweging of een tak binnen de beweging. In de evangeliën vinden we deze namen niet terug; alleen Jezus zelf wordt “Nazoreeër” of “Nazarener” genoemd. Maar Jezus en zijn volgelingen hoorden volgens mij wel bij deze beweging.
Er zijn duidelijke overeenkomsten in praktijken en levensstijl tussen de Essenen (beschreven door Josephus en Philo) en de beweging van de Nazoreeërs rond Jezus. Zowel de Essenen als de beweging rond Jakobus (de voortzetting van de beweging rond Jezus) legden nadruk op religieuze zuiverheid (strikt houden van de Torah), het delen van bezittingen, doop als inwijding en profetie. Ook zijn er verschillende parallellen tussen de leer van Jezus (Jesjoea) die in de evangeliën wordt beschreven en die van de Essenen, met name in de nadruk op het houden van de Torah, gerechtigheid, naastenliefde (tussen Joden!) en de verwachting van het (aardse!) Koninkrijk van God, hoewel die leringen in de evangeliën vergriekst (“gehelleniseerd”) en vergeestelijkt zijn.
Hetzelfde zien we als we de Dode Zeerollen en de Qumran-gemeenschap vergelijken met de evangeliën. De belangrijkste overeenkomsten:
- De gemeenschap van Qumran “bereidt de Weg in de woestijn” (Jesaja 40:3) en benadrukt de nabijheid van het Koninkrijk Gods. Johannes de Doper spreekt volgens de evangelisten dezelfde woorden en Jesjoea presenteert zich als “De Weg”.
- De gemeenschap in Qumran verwacht spoedig de Messias als vertegenwoordiger van JHWH op aarde; Jesjoea presenteert zich als die Messias.
- De Dode Zeerollen en de evangeliën spreken allebei over een “Nieuw Verbond”.
- De Qumran-gemeenschap noemde zichzelf “kinderen van het licht,” een term die ook in vroege christelijke geschriften voorkomt.
- Hun inwijdingsritueel met water vertoont overeenkomsten met de doop door Johannes de Doper.
- De Dode Zeerollen spreken over de verlossing van de rechtvaardigen, net als het Nieuwe Testament. Beide spreken over verheerlijking door lijden heen.
- De groep in Qumran noemde haar leiders “bisschoppen” / opzichters, een woord waarvan we de Griekse vertaling tegenkomen in “Brieven van Paulus” en de christelijke kerk. Ze werd waarschijnlijk (afhankelijk van interpretatie van teksten) geleid door een raad van twaalf mannen en drie priesters. Zo ook de beweging van Jesjoea.
- Veelvuldig komen de termen Ebion (Armen), Ani (Zachtmoedigen) en Dal (Vertrapten) voor in de Dode Zeerollen. We zien ze terugkomen in de Bergrede en in de naam van de latere “Joods-christelijke” beweging: de Ebionieten.
- De gemeenschap in Qumran zag het delen van brood en wijn als een ritueel dat het toekomstige herstel, de heerschappij van God en de komst van de Messias symboliseerde. Het deelnemen aan dit ritueel was een teken van deelname aan de heiligheid van de gemeenschap. Hoewel Paulus de betekenis van dit ritueel aanpaste, kunnen we het ritueel in Qumran zien als voorloper daarvan.
- We zien verder duidelijke verwantschap in onder andere de lofzangen van Zacharias en Simeon en Anna, het verwerpen van echtscheiding, waardering van armoede en zoals genoemd de apocalyptische toekomstverwachting.
Dit betekent dat de Jezusbeweging, in haar vroege vorm, veel meer leek op een joods-sektarische hervormingsbeweging als die in Qumran, dan op de universele kerk die Paulus later zou vormgeven. Het betekent ook dat de structuren van leiderschap in de vroege gemeenschap met opzet geënt waren op een bestaande model dat we terugvinden in de Dode Zeerollen.
Jezus, de Zelotenleider
Philo plaatst de Essenen expliciet in Galilea en uit de werken van Josephus weten we dat uit die regio ook een serie opstandelingenleiders afkomstig was, zowel voor als na Jezus.
In Jesjoea als Zelotenleider onderbouw ik het scenario dat Jezus (Jesjoea) niet (alleen) een leraar of profeet was die spirituele wijsheid onderwees, maar dat zijn missie ook politiek was. De messiaanse verwachtingen en het Zelotische militante nationalisme van Qumran, we vinden ze terug in de missie van Jezus als we die nauwkeurig bekijken.
Epiphanius’ vertaling van Nasareeërs als “Rebellen” en “Ossenen” als “Dappersten” of “Meest Koppigen” ondersteunt deze interpretatie.
Volgens dit scenario heeft de schrijver van het Evangelie van Marcus (en in zijn navolging de andere evangelisten) de verhalen over Jezus aangepast om hem meer acceptabel te maken voor een Romeins publiek en om politieke redenen. Zo verbloemde Marcus Zelotische elementen in het verhaal, gaf hij (in navolging van Paulus) de Joodse leiders de volledige schuld van Jezus’ dood en ontschuldigde hij de Romeinen, liet Jezus heidenen accepteren en het betalen van belasting aan de Romeinen goedkeuren. Marcus verbloemde volgens dit scenario dus met opzet dat Jesjoea meer een religieuze rebel was dan een spirituele verlosser.
Het “Koninkrijk van God” dat Jesjoea verkondigde, was waarschijnlijk een aards, hersteld koninkrijk van Israël. Eusebius schrijft in de derde eeuw dat een belangrijk punt uit de leer van Kerinthos, een vroege leider in de “Joods-christelijke beweging”, was dat het Koninkrijk dat Jesjoea predikte een aards koninkrijk zou zijn.
De beweging rond Jesjoea is vergelijkbaar met andere messiaanse en revolutionaire bewegingen uit die tijd, zoals het optreden van andere rebellenleiders die zich Messias noemden en naar Jeruzalem trokken om de tempel te zuiveren, valse priesters te doden en in opstand te komen tegen de Romeinen. Jezus doet precies hetzelfde. Weliswaar zijn de verhalen in de evangeliën herschreven voor een Grieks-Romeins publiek en bevatten ze allerlei historische onjuistheden, maar ze bevatten nog steeds aanwijzingen voor het Zelotische karakter van de beweging van Jesjoea, zij het verborgen.
Betekent dit dat we Jezus alleen moeten zien als een politiek leider of verzetsstrijder, gericht op de strijd tegen Romeinse onderdrukking? Zeker niet. Belangrijker is waarom figuren als Judas, Johannes de Doper en Jezus in opstand kwamen: vanuit een diepgewortelde Joodse vroomheid en trouw aan het geloof in de ene God Jahweh. Niet haat tegen Rome, maar liefde voor Jahweh, die zij met heel hun hart en kracht beminden, dreef hen. Deze jaloerse God duldde geen anderen naast zich, en zijn ijveraars eerbiedigden dat.
Zelotische restanten in de evangeliën
Voor de Zeloten symboliseerde het kruis gehoorzaamheid aan God en bereidheid om te sterven voor hun idealen. Het kruis was immers de straf voor rebellen. Jesjoea waarschuwde zijn volgelingen voor het dragen van het kruis. Dit betekent dat ze de bereidheid moesten hebben om te sterven voor hun verzet tegen de Romeinen. Het kruis was dus een symbool van gehoorzaamheid en offer voor de Zeloten, nog voordat christenen het symbool overnamen en een andere betekenis gaven.
De gangbare verklaring van het “Messiasgeheim” is dat Jezus wilde voorkomen verkeerd begrepen te worden als een politieke Messias. Een logischer verklaring is echter dat hij wél een aardse, militaire Messias was, en zijn identiteit moest verbergen om niet voortijdig gearresteerd te worden. Daarom gingen Jezus en zijn volgelingen ook vaak het Meer van Galilea op, waar de vloot van de Zeloten hen bescherming bood.
De beweging rond Jesjoea heeft duidelijke kenmerken van een tegenregering, met priesterlijke en koninklijke pretenties. We zien dit aan beschrijvingen van zijn kleding (en die van zijn voorganger Johannes de Doper) en de benoeming Simon Petrus tot “de Rots” (Kefas / Kaiafas), dat wil zeggen: de plaatsvervangende hogepriester. De bijnamen van verschillende van zijn belangrijkste volgelingen (Simon “de Zeloot”, de “Boanerges” en Simon (Petrus) “Barjona”) wijzen ook op de relatie met de Zeloten. Verschillende wetenschappers hebben gewezen op de mogelijkheid dat Judas Iskariot eigenlijk Judas Sikarios (horend bij de gewapende Sicariërs) is geweest.
De “broodvermenigvuldiging” was geen wonder, maar een bekend gebruik onder Zelotische leiders: de menigte te eten geven in ruil voor hun steun. Het “verhaal onder het verhaal” laat zien dat Jezus een groot aantal volgelingen had die bereid waren te strijden voor zijn zaak: “Ze gingen zitten in groepen van honderd en groepen van vijftig.” Dit is de indeling van een legermacht.
Tijdens de intocht in Jeruzalem wordt Jesjoea binnengehaald als een koning die bevrijding brengt, vergelijkbaar met de Makkabeeën. De leuzen die geroepen worden, zijn duidelijk anti-Romeinse revolutionaire teksten.
Als het verhaal over de tempelreiniging verwijst naar een historische gebeurtenis, dan kan dit geen klein relletje van een groepje rond een prediker die wat tafels van handelaren omver wierp. Misschien was het incident zo klein dat het niet opviel, maar waarschijnlijker was het juist veel groter dan Marcus beschrijft en was het een “zuivering” en een machtsovername die past bij een Zelotische opstand. Jezus nam de macht over het hele tempelplein over (Marcus 11:16) en kan dit niet anders dan met een groot leger gedaan hebben. Er was sprake van een opstand (Marcus 15:7).
In dit scenario is deze “tempelreiniging” dan ook de directe aanleiding geweest voor de Romeinen om hem kort daarna te arresteerden en te kruisigen: Een kruisiging was voor de Romeinen een straf voor rebellen. Jezus’ vonnis luidde: “Koning van de Joden”. Jesjoea werd dus gezien als een opstandeling. We zien dit ook aan het “Testimonium Flavianum” van Josephus. Deze tekst, die zonder twijfel is aangepast door christelijke overschrijvers, staat eigenlijk in de context van opstanden tegen de Romeinen en Pilatus’ brute aanpak daarvan.
Jezus zag zichzelf dus waarschijnlijk als de Messias die Israel zou verlossen. Zijn motivatie en verwachting was in de eerste plaats religieus, maar de politieke consequenties daarvan leidden tot zijn dood.
Uitspraken van Jezus
Jesjoea de Nazoreeër was volgens dit scenario dus een Zelotisch/Esseense revolutieleider die zichzelf als Messias zag. Maar hij was vermoedelijk tegelijk óók geestelijk leider, vergelijkbaar met de manier zoals we dit vandaag de dag nog zien bij politiek en geestelijk leiders in de Islamitische wereld.
Johannes de Doper, de voorganger van Jezus, leefde ascetisch door niet te eten en te drinken zoals anderen, en ook Jezus’ opvolger Jakobus hield zich streng aan de Joodse wetten, zoals het naleven van de sabbat en het vermijden van vlees en seksuele gemeenschap. Hoewel de evangeliën Jezus anders afbeelden, is het waarschijnlijk dat ook hij de sabbat-, voedsel- en reinheidswetten volgde. Uitspraken waarin de Torah wordt versoepeld, zijn waarschijnlijk later Jezus in de mond gelegd.
Uitspraken uit het verloren Evangelie van de Nazoreeërs, geciteerd door Hiëronymus, ondersteunen het beeld van Jezus als een Messiaanse leider die trouw bleef aan de Torah en een roeping voelde om Israël te bevrijden.
In de evangeliën vinden we strenge en oordelende uitspraken van Jezus die passen bij zijn relatie met de Esseens-Zelotische “Nazoreeërs”-gemeenschap.
Tegenover de oordelende uitspraken staan zoals bekend andere, liefdevolle en vergevingsgezinde uitspraken. Deze zijn zodanig anders dat dit vragen oproept over de consistentie. Sommige van deze uitspraken (“logia”) komen mogelijk uit de Farizeese en vroege rabbijnse traditie, onder andere geïnspireerd op uitspraken van Rabbi Hillel, en andere uit de gnostiek.
Andere uitspraken komen sterk overeen met Philo’s beschrijving van de Essenen en/of met het latere onderwijs van de “apostelen” zoals we dat vinden in de Didache. Deze uitspraken zijn mogelijk door Jezus zelf gedaan, maar het is ook mogelijk dat ze afkomstig zijn uit de Esseense gemeenschap zonder direct door Jezus gezegd te zijn. Mogelijk komt een deel van deze “logia” van de “Rechtvaardige Leraar” van Qumran over wie we lezen in de Dode Zeerollen. Dit inzicht helpt ons niet zoveel, want we weten niet wie deze Leraar geweest is en wanneer hij leefde. Hoewel nauwelijks door wetenschappers ondersteund, houd ik de optie open dat Jezus zelf die Leraar geweest.
In de Bergrede en direct daarop volgende teksten in Matteüs en Lucas vinden we een ethiek die enerzijds trouw blijft aan de Torah maar ook radicaal verder gaat: geen geweld, vijanden liefhebben, en leven alsof het Koninkrijk van God nabij is. Dit kunnen we, zoals Albert Schweitzer voorstelde, zien als een “interim”-ethiek, passend bij de apocalyptische verwachting dat Gods koninkrijk snel zou aanbreken. In deze visie hoefde de gewone Joodse burger geen geweld te gebruiken tegen de Romeinse bezetting; in plaats daarvan moest men bidden dat de vijanden zelf tot inzicht zouden komen, vertrouwend dat God spoedig zou ingrijpen door zijn Messias.
Wonderen van Jezus
De wonderverhalen over Jezus in de evangeliën, vooral genezingen, kunnen deels geromantiseerde versies zijn van echte gebeurtenissen, maar veel van deze verhalen lijken te zijn ontstaan door imitatie van Greco-Romaanse helden zoals Odysseus of oudtestamentische figuren zoals Josef, Elia en Elisa. Het was in die tijd gebruikelijk om de biografie van bijzondere mensen te verfraaien met wonderen. Een voorbeeld hiervan is Apollonius van Tyana, een Griekse wijze uit de eerste eeuw, van wie ook wonderbaarlijke genezingen en opwekkingen uit de dood werden verteld. Hoewel het onduidelijk is of de verhalen over Apollonius direct de evangelies hebben beïnvloed, tonen ze wel aan dat wonderverhalen in deze periode niet uniek waren, maar deel uitmaakten van een bredere traditie van postume persoonsverheerlijking en legendevorming.
Na Jezus’ dood
We weten weinig zeker over Jezus’ leven, maar ook weten we weinig over hoe de beweging zich na zijn dood ontwikkelde. De vroegste bronnen over de beweging zijn de weinige teksten die Paulus over hen schrijft, en waaruit blijkt dat er sprake was van tenminste spanning en vermoedelijk conflict tussen hem en “die zogenaamde steunpilaren”.
De beweging van de Nazoreeërs bleef onder leiding van “tegenpriester” Jakobus de Rechtvaardige en apostel Simon Kefas/Petrus trouw aan “De Weg”. Er zijn geen tekenen dat zij opnieuw hebben geprobeerd om de macht te grijpen. Mogelijk gingen de aardse koninkrijksaspiraties van de beweging even de kast in en/of werden deze vergeestelijkt, zoals we ook zien in de Dode Zeerollen.
Van Paulus weten we ook dat de beweging zich al eind jaren 30 had uitgebreid naar Damascus. Dit wijst opnieuw op een nauwe relatie tussen de Nazoreeërs en de Qumran-gemeenschap.
Het conflict met de Saduceese partij en haar hogepriesterlijke familie (en mogelijk ook met de Farizeeën) werd in de periode 30 tot 60 nC steeds scherper, wat uiteindelijk leidde tot de dood van Jakobus.
Na de Joodse Opstand, die ook uit de anti-Romeinse beweging voortkwam en die resulteerde in de verwoesting van Jeruzalem in 70, verdween de beweging uit Jeruzalem. Pas veel later vinden we ze terug als ze door kerkvaders worden beschreven als “Ebionieten” of “Nazoreeërs”.
Christenen
Vermoedelijk heeft de beweging heeft al in de jaren 40 of zelfs 30 nieuwe takken gekregen buiten Palestina in de vorm van “gemeenten”. Deze gemeenten bestonden in eerste instantie alleen uit Joden. Veel Joden uit de diaspora reisden jaarlijks naar Jeruzalem voor belangrijke religieuze feesten zoals Pesach (het Joodse Pascha), Shavuot (het Wekenfeest, later omgedoopt tot het christelijke Pinksterfeest), en Sukkot (het Loofhuttenfeest). Mogelijk waren er zelfs al vóór Jesjoea’s leven en dood diaspora-Joden tot de Esseense opvattingen bekeerd en was er dus al een netwerk van Joodse gemeenten die “de Weg” volgden.
Ook de verkondiging dat God Jesjoea zou hebben “opgewekt” verspreidde zich waarschijnlijk via deze weg naar leden van de Joodse gemeenschappen buiten Palestina. Het sloot aan bij de hoop en verwachting van de Joden én was een nieuwe, vergeestelijkte verwerkelijking van belangrijke Joodse profetieën. Waarschijnlijk hebben verschillenden van “de Twaalf”, waaronder Simon Petrus, reizen gemaakt naar deze gemeenschappen, terwijl Jezus’ broer Jakobus de leiding hield over de gemeenschap in Judea.
Vermoedelijk verwijst Suetonius naar zo’n gemeente in Rome als hij schrijft: “De Joden maakten voortdurend tumult op instigatie van Chrestus. Daarom verdreef Claudius hen uit Rome.”
Deze beweging van Christenen buiten Palestina vermengde vervolgens al snel de “Esseense” wortels met Griekse denkbeelden, zoals al lang aan de gang was onder Joden in de hellenistische steden, bijvoorbeeld in de Alexandrijnse Joodse gemeenschap, in de Sibyllijnse traditie en bij de Hypsistarianen.
Op enig moment kreeg de beweging ook aanhang onder niet-Joden. Het boek Handelingen schrijft dat dit voor het eerst in Antiochië gebeurde (Handelingen 11:26) en dat de volgelingen daar voor het eerst “Christenen” werden genoemd: volgelingen van de Messias, de Gezalfde, de “Christus”.
Een centrale rol in deze wending speelde Paulus.
Paulus
Het Nieuwe Testament bestaat voor een groot deel uit geschriften die de naam van Paulus dragen. Hoeveel daarvan werkelijk door hemzelf geschreven is, is twijfelachtig, maar hoe dan ook heeft Paulus een enorme stempel gedrukt op de ontwikkeling van het christendom.
Als we Handelingen en de “Brieven van Paulus” volgen, was Paulus een belangrijke Farizeeër die de opdracht had om de beweging van “De Weg” te vervolgen en bekeerde hij zich (na een verschijning / openbaring) tot de beweging van “De Weg”. Maar in de “Brieven van Paulus” vinden we allerlei nieuwe inzichten die afwijken van de oorspronkelijke “Weg”. Zoals bijvoorbeeld dat de dood van Jezus het nieuwe offer is “ter verzoening van de zonden van alle mensen”, dat zijn volgelingen een goddelijke familie vormen. De rituelen van doop en eucharistie kregen een hellenistisch-mystieke invulling. En Christus was volgens hem een preëxistent hemels wezen. Veel van zijn ideeën kunnen we niet terugvinden in de Nazoreese / Esseense beweging, dus waarschijnlijk heeft Paulus deze inzichten zelf ontwikkeld, geïnspireerd door zijn “openbaringen”.
Waarschijnlijk trok Paulus zich na zijn eerste “openbaring” alleen terug in de woestijn (Galaten 1:17) en beleefde hij daar nog meer “openbaringen van Christus” waarover hij regelmatig schrijft in zijn brieven. Volgens sommigen bleef hij daarna een orthodoxe Jood, maar als ook maar een deel van de “Brieven van Paulus” door hemzelf geschreven is, dan is de conclusie dat hij, mogelijk beïnvloed door het hellenistische denken en de Mythras-cultus uit zijn jeugd in Tarsus, een “nieuwlichter” binnen de beweging werd die zijn eigen weg ging, een eigen “evangelie” predikte en mensen leerde dat ze zich niet aan de Torah hoefden te houden. Daardoor kwam hij in conflict met de Nazoreeërs / Ebionieten in Jeruzalem zoals we lezen in de Pseudo-Clementijnse teksten en waarvoor we ook aanwijzingen vinden in de Brieven van Paulus.
Paulus ontwikkelde een hellenistische en mysteriereligieuze boodschap over “Kurios Isous Christos”. Die viel waarschijnlijk in vruchtbare aarde in bestaande hellenistisch-joodse gemeenschappen in diverse grote steden, zoals bij de Hypsisterianen en de Alexandrijnse hellenistisch-joodse gemeenschap, maar mogelijk ook bij niet-Joodse religieuze groepen.
Wat we in de Brieven van Paulus zien, is dat het Christendom zich ontwikkeld heeft tot een beweging die Jezus vooral ging zien als een hemels wezen. De beweging zag Jezus niet meer als een historische man, maar als de opgestane Christus die de verlossing bracht.
Als we het christendom van de Brieven van Paulus vergelijken met een aantal voorchristelijke religies en Grieks-Romeinse culten, zien we dat de invloed daarvan groot is geweest. In voorchristelijke religies zien we al verhalen over dood en wederopstanding waarin de dood van de godheid gezien wordt als een “bloedoffer” en verwijzingen naar de godheid als “het Licht van de Wereld”. In Grieks-Romeinse keizer- en heldenverering zien we al vóór het christendom dat voortleven na de dood wordt gezien als een triomf en teken van vergoddelijking en zien we dat helden en grote leiders vereerd worden als Zoon van God, geboren uit een maagd. In mysterieculten komen we rituele ceremonies tegen als het “consumeren” van de godheid, inwijding door een waterdoop en vinden we voorstellingen van hemel en hel en geloof in wedergeboorte na de dood. Allemaal aspecten die we terugvinden in het christendom van (na) Paulus. Het is duidelijk dat de integratie van Jodendom en hellenistisch denken die met Paulus begon, sterk beïnvloed is door dit soort denkbeelden, verhalen en rituelen in de Grieks-Romeinse wereld.
Door deze invloed ontstond een christendom dat zich steeds verder verwijderde van zijn Joodse wortels en de “mensen van De Weg”, zelfs op zo’n manier dat Joodse kenmerken vanaf de tweede eeuw als ketterij werden benoemd.
De oorspronkelijke Joodse Jezus-beweging veranderde zo in een nieuw religieus systeem, waarin de historische Jezus steeds minder belangrijk werd, en de opgestane “godheid” Christus centraal kwam te staan.
Robert Eisenmann schrijft treffend:
In het jodendom was wat overbleef een legalistische schaduw van vroegere glorie (het Rabbijnse Jodendom, red.), verstoken van apocalyptische en Messiaanse tendensen; in het christendom een grotendeels gehelleniseerde, buitenaardse mysteriecultus, de echte religieuze erfenis van driehonderd jaar Romeins religieus genie en assimilatie.
Conclusies
Jezus wordt de “Nazoreeër” genoemd, wat waarschijnlijk niet verwijst naar Nazaret, maar naar het Hebreeuwse woord “ne·tser” dat “spruit” en/of “wachters” aanduidt, wat verband houdt met de Messiaanse verwachting. De beweging bestond waarschijnlijk al voor Jezus en had wortels in de Joodse Messiaans-apocalyptische beweging die streefde naar het herstel van het koninkrijk van Israël: de beweging van “De Weg”, ook wel “Ebionieten” genoemd en waarschijnlijk ook “Nazoreeërs” (dit kan ook de specifiek Galilese tak binnen de Esseens-Zelotische stroming geweest zijn). De Dode Zeerollen zijn de nalatenschap van deze beweging. Daarin zien we dat de beweging strijdbaar nationalistisch was en gericht tegen de Romeinse overheersing en de corrupte Joodse leiders en priesterklasse.
De achtergrond van de beweging van Jezus (de Nazoreeërs) was dus de Messiaans-apocalyptische beweging.
Het scenario dat ik het meest waarschijnlijk vind, is dat de historische Jezus, Jesjoea, zichzelf zag als dé leider, de Messias en toekomstige Koning (Nasi) die Israël zowel religieus als politiek zou bevrijden, in lijn met de messiaanse oorlogsidealen die we terugzien in de Dode Zeerollen.
De verhalen over o.a. de “Tempelreiniging” en de “Broodvermenigvuldiging” wijzen erop dat dit een grote, gewapende beweging was die vooral een politieke bevrijding nastreefde. Zijn rol als Messias was gericht op het bevrijden van Israël, en zijn kruisiging was een straf voor rebellen.
Deze ambitie leidde tot zijn arrestatie en veroordeling door Pilatus met als beschuldiging: “koning van de Joden”.
De evangeliën zijn volgens dit scenario niet alleen onhistorische en theologische geschriften, maar hebben de oorspronkelijke overleveringen bewust aangepast om de revolutionaire elementen te verbergen en Jezus als een vredelievende spirituele leider neer te zetten, acceptabel voor de Grieks-Romeinse wereld waarmee de beweging zich buiten Palestina vermengde.
Het is de vraag – en niet meer te ontdekken – welke uitspraken die in de evangeliën aan Jezus zijn toegeschreven, werkelijk door hem zijn gedaan. Hoewel er geen harde bewijzen zijn, vind ik het waarschijnlijk dat veel uitspraken uit andere bonnen voortkomen. De wonderen die aan hem worden toegeschreven, zijn in mijn ogen onderdeel van de legendevorming die in die tijd vaak werd toegepast op bijzondere mensen en helden.
Terwijl de leiding van de gemeenschap in Judea werd overgenomen door Jakobus, de “broeder van Jezus”, en dichtbij het wetsgetrouwe Esseense geloof bleef, introduceerde Paulus een nieuwe theologie, beïnvloed door denkbeelden uit oude religies en met name Grieks-Romeinse mysterieculten.
In Paulus’ theologie werd Jezus de Kurios Iēsous Christos, een hemels wezen, zijn dood als een offer voor de verlossing van zonden, doop en eucharistie mystieke rituelen en het Koninkrijk een hemels koninkrijk. Dit christendom ontwikkelde zich steeds verder weg van de oorspronkelijke Joodse wortels.
De beweging van Jezus veranderde door deze hellenistische invloed van een puriteinse en revolutionaire Joodse beweging in een religie rond een geestelijke verlossing en opstanding. Hierdoor werd de historische persoon Jesjoea steeds minder relevant, en het idee van Christus als goddelijk verlosser kwam centraal te staan.
Geef een reactie