Niet de theologie van Jezus (Jesjoea) heeft de grootste stempel gedrukt op het christendom, maar de theologie van Paulus. Wie was deze man? Heeft hij bestaan en zo ja, wat heeft hij zelf geschreven? Hoe groot is zijn invloed geweest?
Er zijn enkele wetenschappers (o.a. dr. David Trobisch en dr. Nina Livesey) die betwijfelen dat Paulus werkelijk heeft bestaan. Hoewel dit een minderheidspositie is in de academische wereld, worden er verschillende argumenten aangedragen:
- Paulus komt alleen in christelijke bronnen voor. Informatie over zijn leven komt pas veel later voor (bijv. bij Eusebius, 3e – 4e eeuw).
- De brieven zijn volgens sommige onderzoekers (o.a. Nina Livesey) theologisch geconstrueerd, passen in het toenmalige genre van geconstrueerde brieven en zijn dan dus geen echte persoonlijke brieven.
- De universele theologie in de brieven van Paulus zou volgens sommigen pas laten in de ontwikkeling van de kerk een rol zijn gaan spelen.
- De brieven bevatten kenmerken van literaire bewerking.
De argumenten vóór een historische Paulus zijn wat mij betreft steviger:
- De brieven van Paulus tonen spanningen binnen de beweging, lokale situaties en wendingen die passen bij de periode van ca. 50–60 nC en bij persoonlijke brieven.
- Er is een duidelijke ontwikkeling in denken en theologie binnen de brieven, wat moeilijker te verklaren is bij een volledig fictief personage.
- Zelfs historici als Bart Ehrman en John Dominic Crossan, die de historische Jezus kritisch onderzoeken, aanvaarden het bestaan van Paulus als vrijwel zeker.
Wat schreef Paulus?
Er zijn 12 brieven in het Nieuwe Testament opgenomen die uit naam van Paulus zijn geschreven. Onder wetenschappers is er verschil van opvatting over welke brieven authentiek van Paulus zijn. Volgens een meerderheid van wetenschappers zijn de volgende zeven in ieder geval van Paulus:
- Eerste brief van Paulus aan de Tessalonicenzen (gedateerd rond 50 nC)
- Brief van Paulus aan de Galaten (gedateerd rond 50 nC)
- Eerste brief van Paulus aan de Korintiërs (gedateerd rond 55 nC)
- Tweede brief van Paulus aan de Korintiërs (gedateerd rond 56 nC)
- Brief van Paulus aan de Romeinen (gedateerd rond 56/57 nC)
- Brief van Paulus aan Filemon (gedateerd rond 55-60 nC)
- Brief van Paulus aan de Filippenzen (gedateerd rond 62 nC)
Van de volgende drie brieven is men het over eens dat ze in ieder geval nauw gerelateerd zijn aan Paulus maar waarschijnlijk niet van Paulus zelf afkomstig:
- Brief van Paulus aan de Efeziërs
- Brief van Paulus aan de Kolossenzen
- Tweede brief van Paulus aan de Tessalonicenzen
Dit wordt geconcludeerd op grond van verschillen in schrijfstijl, theologische ideeën en sociale situatie 1. Tegen het argument op grond van schrijfstijl heeft een onderzoeker van de ETF in Leuven ingebracht dat op grond van data-analyse niet uit te sluiten is dat deze brieven door één schrijver geschreven zijn. Maar er zijn ook duidelijke theologische verschillen tussen de eerste zeven brieven en de laatste drie. Het belangrijkste verschil is dat in de “authentieke” brieven de schrijver ervan uitgaat dat de wederkomst van Christus nabij is, terwijl de laatste drie het tegendeel betogen.
Van 2 Tessalonicenzen is het vrij duidelijk dat dit niet door Paulus zelf geschreven is. Hierin wordt de parousia, “(weder)komst”, verder in de toekomst geplaatst dan in de andere brieven. Het is mogelijk dat Paulus door dit uitblijven zijn visie heeft aangepast, maar waarschijnlijker dat zijn directe volgelingen dit na zijn overlijden gedaan hebben.
De eerste versie van de brieven van Paulus
De eerste “canon” van christelijke geschriften die bewaard is gebleven is de canon van Marcion van Sinope en verscheen rond 130-140 nC 2 (zie ook: De geschiedenis van de vier canonieke evangeliën). Zijn canon bestond uit een korte versie van het evangelie volgens Lukas en tien brieven van Paulus, dus inclusief de brieven aan de Efeziërs, Kolossenzen en Thessalonicenzen. Deze drie brieven zijn zeker “Paulinisch” te noemen. Ze zijn mogelijk enkele tientallen jaren na Paulus’ dood geschreven door een groep volgers van Paulus die zijn naam gebruikten om Paulus’ boodschap en ideeën te verdedigen tegen tegenstanders.
Omdat er geen manuscripten van de brieven uit de eerste eeuw bewaard zijn gebleven, stelt o.a. dr. David Trobisch dat die er nooit zijn geweest en dat ze door Marcion of uit zijn groepering geschreven zijn. Hoewel kerkvaders zoals Tertullianus en Epiphanius beweren dat Marcion de brieven van Paulus heeft vervalst of ingekort om zijn theologie te ondersteunen, is dat niet te bewijzen en kan het dus ook andersom zijn geweest. We kunnen dus niet met zekerheid zeggen of Marcion iets heeft weggelaten, of dat de kerk later juist heeft toegevoegd.
Dr. Charles Vergeer (Vergeer, C. (2020). De eerste editie van Paulus. Damon) concludeert op basis van eigen tekstonderzoek dat alleen de brieven Galaten, de 1e en 2e brief aan de Korinthiërs en de Romeinenbrief echt van Paulus zijn (maar oorspronkelijk niet aan christenen in Galaten en Romeinen geschreven zijn), en dat zelfs daarin veel latere toevoegingen zijn gedaan.
Van de drie “pastorale” brieven, de Eerste en Tweede brief aan Timoteüs en de Brief aan Titus, denken veel wetenschappers dat ze niet authentiek van Paulus zijn. Ze hoorden niet bij de canon van Marcion en zijn geen onderdeel van de Chester Beatty Papyri, waarin de oudste handschriften van de brieven van Paulus gevonden zijn.
De brief aan de Hebreeën is gezien de grote verschillen in stijl, woordgebruik en theologie niet Paulinisch. Kerkvader Origenes schreef al dat de stijl en het denken in Hebreeën niet overeenkomen met Paulus en suggereerde dat iemand anders het geschreven zou kunnen hebben.
Wie was Paulus?
Volgens Handelingen 21:39 en 22:3 werd Paulus geboren in Tarsus, een stad in de regio Cilicië, in het huidige Turkije: “Ik ben een Jood, uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onbeduidende stad.”
Maar zoals je hier kunt lezen, moeten we erg voorzichtig zijn het boek Handelingen als historische bron te behandelen. De vierde-eeuwse christelijke schrijver Hiëronymus schrijft dat Paulus’ ouders uit Gischala in Galilea (Palestina) kwamen, dat Paulus daar geboren werd, maar dat zijn ouders na de dood van Herodes de Grote (4 vC) samen met veel andere Joden naar Tarsus gevlucht waren. Als dit waar is, is Paulus dus vóór 4 vC geboren. Dit klopt met wat Paulus rond 60 nC aan Philemon schrijft waar hij zichzelf een oude man noemt (vers 9).
Dat Paulus’ ouders uit Galilea kwamen, maakt zijn later zeer apocalyptische boodschap begrijpelijker en meer verklaarbaar, want de messiaans-apocalyptische (of: Zelotisch-Esseense!) beweging had veel aanhang in Galilea.
Het enige wat we zeker weten over Paulus, vinden we in de zeven brieven die waarschijnlijk door hemzelf geschreven zijn.
De Brief aan de Filippenzen zegt dat Paulus van Joodse afkomst was en behoorde tot de stam van Benjamin. Filippenzen 3:5: “Besneden op de achtste dag, uit het volk van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën; wat de wet betreft, een Farizeeër.”
Paulus hoorde dus waarschijnlijk oorspronkelijk bij de stroming van de Farizeeën (zie ook 2 Kor 11:22), leefde de Joodse wetten strikt na, zette zich vol overgave in voor de Joodse tradities (Gal 1:14) en heeft in die tijd de beweging van Jezus met ijver vervolgd (Gal 1:13, Fil 3:6 en 1 Kor 15:9).
Hij was waarschijnlijk ongetrouwd (1 Kor 7:8, 15; 9:5, Fil 3:8) en deed handwerk om in zijn onderhoud te voorzien, naast zijn werk als apostel. Hij heeft waarschijnlijk gevangen gezeten in een “Romeins hoofdkwartier” (vermoedelijk in Rome zelf) (Filipenzen 1:7 en 13, Philemon 1) en noemt het vooruitzicht dat hij geëxecuteerd zou kunnen worden (Fil 1:20).
Het is moeilijk om meer te zeggen over de historische Paulus, omdat de meeste bronnen onbetrouwbaar zijn.
De Ebionieten zeiden volgens Epiphanius dat Paulus een geboren Griek was die met de dochter van de Hogepriester wilde trouwen en toen dit niet kon een haat ontwikkelde tegen de Joodse regels. Hoewel dit een later bedacht verhaal lijkt om het gezag van de aan Paulus toegeschreven teksten te ondermijnen, wordt hierin de spanning duidelijk tussen de oorspronkelijke Joodse beweging rond Jesjoea enerzijds en het paulinische christendom anderzijds.
Saul of Paulus
Volgens het boek Handelingen had Paulus twee namen, en dit is waarschijnlijk historisch. Zijn Hebreeuwse naam was Saul (hebreeuws: Sha’ul, latijn: Saulus) en zijn Romeinse naam was Paulus. De naamwisseling wordt vaak geassocieerd met zijn bekering tot het geloof in Jezus, maar dat heeft geen basis in teksten.
Het ligt voor de hand dat hij zijn Hebreeuwse naam niet wilde gebruiken als hij in Grieks sprekende regio’s was, omdat “Saulos” (de Griekse vorm van Saul) ‘verwijfd’ betekende. Mogelijk heeft Paulus altijd beide namen gehad, passend bij zijn dubbele culturele achtergrond. Charles Vergeer vermoedt op basis van Handelingen 13:6-12 dat Paulus bescherming genoot van de machtige Romeinse proconsul Sergius Paulus en zijn naam Paulus ontleende aan het feit dat hij bij de clan van deze proconsul was gaan horen.
Dit kan ook verklaren waarom Paulus een Romeins staatsburgerschap zou hebben gehad, maar of dat zo is geweest, is onzeker. In Handelingen 22 en 23 zien we dat Paulus op grond van dit staatsburgerschap bijzondere bescherming krijgt van de Romeinen en zelfs een escorte van bijna 500 man krijgt, maar ook hiervan is de historiciteit twijfelachtig.
Was Paulus een Herodiaan?
In Romeinen 16:11 groet Paulus Herodion (de jongste Herodes), die hij zijn “syngenē” (συγγενῆ) noemt, wat vertaald kan worden als familielid. Dr. Robert Eisenman concludeert hieruit dat Paulus hoorde bij de Herodiaanse familie 3. Dit zou betekenen dat Paulus bij de Joodse aristocratie hoorde en dat zijn familie een hoge positie had (in Tarsus of mogelijk in Judea).
Ook Handelingen geeft een aanwijzing in die richting. In 13:1 wordt Manaën genoemd als iemand die hoort bij de groep van Paulus in Antiochië. Van deze Manaën wordt gezegd dat hij een jeugdvriend is van Herodes de viervorst.
Dat Paulus bij de Herodiaanse familie hoorde is een tweede mogelijke verklaring voor de bewering in Handelingen dat hij een Romeins staatsburgerschap had.
Maar Paulus zelf zegt niets van dit alles in zijn brieven.
Paulus’ Grieks is helder en krachtig, maar eenvoudig en niet elegant, zoals het Grieks van zijn rijke tijdgenoten, waardoor veel wetenschappers hem in de middenklasse plaatsen. Maar uit het feit dat hij zich erop beriep dat hij voor zijn eigen brood zwoegde (1 Korintiërs 4:12), zou kunnen worden opgemaakt dat Paulus was opgeleid voor een hogere functie; arbeidslieden zouden waarschijnlijk niet expliciet noemen dat ze handenarbeid deden.
Het is daarom goed mogelijk dat hij bij de Joodse upper class hoorde maar pas later Grieks had geleerd. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat hij in Tarsus is opgegroeid, maar dat blijft zeker mogelijk.
Paulus’ “bekering”
In Handelingen wordt drie keer het verhaal verteld van Paulus’ bekering van het fanatieke Farizeïsme tot de overtuiging dat Jesjoea de Messias geweest moest zijn. Het meest bekend is Handelingen 9 met het verblindende licht. In de Brieven van Paulus komt dit verhaal niet voor, waardoor we met recht kunnen twijfelen aan de historiciteit hiervan.
In Galaten 1 schrijft (vermoedelijk) Paulus zelf over zijn bekering:
Maar toen besloot God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en die mij door zijn genade heeft geroepen, zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik hem aan de heidenen zou verkondigen.
Zoals ook andere teksten van Paulus aangeven (bijv. 1 Kor 15:8) heeft Paulus een soort openbaring gehad die hij interpreteerde als verschijning van een “levende” Jezus.
Het is waarschijnlijk dat Paulus zelf Jezus (Jesjoea) nooit gekend heeft en ook de gebeurtenissen rond Jesjoea niet met eigen ogen heeft gezien. Als dit wel het geval was geweest, zouden we zeker verwachten dat hij daar ergens in zijn brieven over zou schrijven, maar dat is niet het geval.
Je zou verwachten dat Paulus zich vervolgens aansloot bij de beweging van Jakobus en Simon Petrus, maar dat heeft hij niet gedaan (in tegenstelling tot wat Handelingen 9 beweert):
Ik heb toen geen mens om raad gevraagd en ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Ik ben onmiddellijk naar Arabia gegaan en ben van daar weer teruggekeerd naar Damascus.
Verderop, in Galaten 4, zegt hij dat de Sinai in Arabia ligt, dus met Arabia bedoelde hij niet alleen het Arabisch schiereiland maar ook de Sinai-woestijn.
Paulus’ verblijf in de woestijn
Waar ging Paulus heen en waarom?
De meest voor de hand liggende verklaring is dat hij zich heeft teruggetrokken in de woestijn rond de berg Sinaï en dat hij daar nog meer “openbaringen” heeft ervaren. Dr. James Tabor onderbouwt deze verklaring grondig in “Paul and Jesus”. 4
Paulus verwijst regelmatig naar zijn eigen “openbaringen”, zoals in 2 Korinthiërs 12:2-4:
Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd – in zijn lichaam of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen. Maar ik weet dat deze man – in zijn lichaam of zonder zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen – werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken.
Het is duidelijk dat Paulus het hier over zichzelf heeft. Opgenomen worden in de “derde hemel” werd in het apocalyptisch Jodendom van die tijd gezien als de meest bijzondere mystieke ervaring die een mens zou kunnen hebben.
Galaten 1:12 en 2 Korinthiërs lijken aan te geven dat Paulus verschillende openbaringen heeft gehad en dat hij deze ervaringen en zijn interpretatie daarvan belangrijker vond dan dat wat Jakobus, Petrus en de andere apostelen hadden meegemaakt in hun tijd met Jezus.
In de brieven aan de Romeinen en de Korinthiërs schrijft Paulus ook over openbaringen aan Mozes en Elia in de woestijn. Hij lijkt zichzelf te zien als de “nieuwe” Mozes en de “nieuwe” Elia, dus als de profeet van het Nieuwe Verbond.
Een tweede verklaring voor Paulus’ gang naar “Arabia” is dat hij heeft verbleven bij een Esseense groep. De Dode Zeerollen spreken van de “Wildernis” (Arava, waarvan Arabia is afgeleid) als hun gebied. Ze lijken hiermee vooral de woestijn rond de Dode Zee te bedoelen, maar het kan om een groter gebied gaan. Paulus zou een Esseense gemeenschap als “retraiteoord” kunnen hebben gebruikt waar hij “in de leer” gegaan.
Echter, als we Paulus’ teksten lezen, zien we vooral dat hij een eigen boodschap brengt die hij “niet van een mens ontvangen of geleerd” heeft en “door Jezus Christus aan mij is geopenbaard” (Galaten 1:11-12) en dat hij juist afweek van het Esseense gedachtegoed.
Een derde mogelijke verklaring voor het verblijf in Arabia is dat Paulus zichzelf zag als de “dienstknecht” van Jesaja 42 en dat hij zijn evangelie aan de Kedaren en Nabatheeërs in Arabia wilde brengen, omdat Jesaja 42 hiernaar verwijst. Daarover spreekt Paulus zelf echter nergens.
Na deze periode keerde Paulus terug naar Damascus. Uit de Dode Zeerollen (Damascusdocument) weten we dat de Esseense Qumran-gemeenschap gevlucht is en een nieuwe basis heeft gevonden waarbij de naam Damascus wordt genoemd. “Damascus” kan in het Damascusdocument figuurlijk bedoeld zijn en er is geen archeologisch bewijs dat de Qumran-gemeenschap daadwerkelijk naar Damascus is verhuisd, maar er zijn wél aanwijzingen dat gemeenschappen van “Dagelijke Dopers” (waarschijnlijk verwant aan de Essenen én aan de Nazoreeërs) zich hebben verspreid naar de regio ten noorden van Damascus.
Het is dus goed mogelijk dat de reden dat Paulus vóór zijn bekering naar Damascus reisde (volgens Galaten 1:13 om de “gemeente” te “vervolgen” (ἐδίωκον), wat overigens niet per se betekent dat het ook om fysiek geweld ging) was dat juist in dat gebied één of meer gemeenschappen van de aan Qumran verwante Nazoreeërs leefden. Ná zijn tijd in “Arabia” keerde hij dus mogelijk terug naar dit nieuwe “hoofdkwartier” van de gemeenschap.
De nieuwe leer van Paulus
Paulus’ leer was een fundamentele verschuiving ten opzichte de boodschap van de Nazoreese beweging:
- Christus als de verlosser van de hele mensheid: Terwijl Jezus door de Nazoreeërs werd gezien als leraar / profeet en Messias, presenteert Paulus hem als de verlosser die de zonden van de hele mensheid op zich nam door zijn dood. Dit is een leerstelling die vreemd is aan het Jodendom.
- “Eersteling van hen die ontslapen zijn”: Paulus koppelt het Joodse apocalyptische gedachtengoed over het einde van de tijden, de opstanding van de doden en de overwinning van de rechtvaardigen (zie 8) aan zijn idee van een nieuwe “familie” van “kinderen van God” die erfgenamen zijn van God (Rom 8:17) en “burgers” zijn van de hemel (Phil 3:20).
Jezus was volgens Paulus de eerste die tot die nieuwe geestelijke familie behoorde, wat te zien was aan zijn opstanding. Paulus geloofde op basis van openbaringen die hij had, dat Jezus als eerste mens direct na zijn dood door God was opgewekt in een nieuw geestelijk lichaam en hij maakte dit tot een centraal element van het geloof.
De bekeerlingen van Paulus waren volgens hem een speciale groep van uitverkorenen die al voor hun geboorte bestemd waren om “kind van God” te worden.
(Overigens zag Paulus voor zich dat uiteindelijk alle mensen tot de Goddelijke familie zouden gaan behoren (bijv. 1 Korintiërs 15:26-28); we vinden bij Paulus geen aanwijzingen voor geloof in een hel of eeuwig oordeel). - Een hemels “Koninkrijk”: De beweging van Jesjoea en zijn Nazoreeërs heeft in de eerste plaats als doel gehad om mee te werken in wat volgens hen Gods plan was om het Koninkrijk van God op aarde, in Judea, terug te brengen. Paulus verplaatst het “Koninkrijk van God” volledig naar een hemels koninkrijk. Hoewel we in de Dode Zeerollen wel aanwijzingen zien dat er in de Qumran-beweging geloofd werd dat de Messias verheven zou worden tot de hemel (zie 8), is ook dit nieuw ten opzichte van het Jodendom.
- Een mystieke eenheid met Christus. Paulus transformeerde de interpretatie van de doop en de “maaltijd van de Heer” (dat wij “avondmaal” of “eucharistie” noemen) tot rituelen waarin een mystieke eenheid met het “geestelijk lichaam” van Christus werkelijkheid werd (o.a. 1 Kor 12:13 over de doop en 1 Kor 10:16-17 over de maaltijd). Paulus’ volgelingen werden hierdoor volgens hem net als Jezus “gezalfden”: chrisas (2 Kor 1:21).
Zijn invulling van de doop was totaal anders dan de doop van Johannes de doper (die volgens Josephus een “heiliging van het lichaam” was die veronderstelde dat “de ziel al geheiligd was door goede daden”).
In de Didache wordt de “maaltijd van de Heer” wel beschreven, maar dan als een gewone maaltijd waarbij God gedankt wordt, het brood symbool staat voor het “manna” in de woestijn en de wijn voor de “heilige wijnstok David”. - Genade en geloof: Paulus legde de nadruk op genade als de belangrijkste weg naar verlossing, in plaats van de naleving van de Torah. Paulus beweerde dat geloof in Jezus Christus, en niet het doen van goede werken, essentieel was voor redding. Hij spreekt over de “vrijheid in Christus” en wil zijn volgelingen niet de wet voorschrijven. Deze visie maakte het christendom van Paulus toegankelijk voor niet-joden.
- De “Torah van Christus”: Paulus herinterpreteerde de rol van de Joodse Torah. Hoewel Paulus in enkele teksten het belang van de Torah erkent (1 Kor 7:19, Rom 3:31) zien we in veel andere teksten een veranderde opvatting over de Torah. Terwijl de Nazoreeërs de Torah als cruciaal beschouwden voor de naleving van hun geloof (zie bijv. Jakobus en de Didache), stelde Paulus dat de wet niet langer de leidraad was voor de gelovigen, vooral niet voor de niet-joodse gelovigen. Hij vraagt van Griekse/Romeinse volgelingen niet dat ze zich aan de Joodse wet houden. Sommige teksten zetten zelfs de Torah als onbelangrijk neer. Volgens Paulus past de Torah bij de “kindfase”, hij noemt de Torah “een vloek” (Gal 3:10, Rom 7) en stelt het onderhouden van de Torah gelijk aan het dienen van afgoden (Gal 4:8-9).
Hiermee brak hij met de Joodse praktijken en maakte hij ruimte voor een universele boodschap. - Inclusie van heidenen: Paulus’ boodschap was dat niet-joden op grond van hun geloof gelijk waren aan Joden. Ze hoefden geen Jood te worden door besnijdenis en hoefden volgens hem ook de Torah niet te houden. Ook dit was revolutionair ten opzichte van het Jodendom en de Nazoreeërs. Paulus gaat zelfs zover dat hij een Jood die de Torah overtreedt een (geestelijk) “onbesnedene” noemt (Rom. 2:25) en in zijn brief aan de Galaten gaat hij tekeer over een andere leraar die – zoals het Jodendom leerde – heidenen toeliet om Jood te worden door de besnijdenis.
- Pre-existentie en incarnatie van Christus: Paulus geloofde dat Christus een bij God bestaand hemels wezen was die zich had vernederd tot mens. Heel duidelijk wordt de vernieuwing die Paulus hiermee bracht ten opzichte van het Jodendom als we twee teksten met elkaar vergelijken die op het eerste gezicht dicht bij elkaar lijken te liggen:
4Q246 uit de Dode Zeerollen | Brief van Paulus aan de Filipenzen 2:6-11 |
Al de volken zullen Hem dienen en hij zal machtig worden op de aarde. Allen zullen vrede sluiten en allen zullen hem dienen. Hij zal Zoon van de Machtige God worden genoemd; met Zijn Naam zal hij worden aangeduid. En Hij zal zijn genade op de Zoon van God uitstorten, en Hij zal de Zoon van God verheffen in de hemel. Zijn koninkrijk zal een eeuwig koninkrijk zijn, en al het kwaad zal eindigen. De mensen zullen zijn grootheid kennen, want hij is de Zoon van God, en zij zullen hem eren. | Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader. |
De tekst van 4Q246 is kenmerkend voor de Joodse Messiasverwachting rond het begin van de jaartelling, die (o.a.) op Jezus werd toegepast. De Messias wordt zoals ook in het paulinische christendom “Zoon van God” genoemd (wat in het Joodse denken betekent dat de Messias-Koning de directe vertegenwoordiger van God op aarde is) en er is zelfs de verwachting van zijn verheffing in de hemel en een eeuwig koninkrijk.
Dat Jezus (de Messias/Christus) door God verheven zou worden en dat hij met “de Naam” (dit is de Godsnaam) kon worden aangeduid vanwege zijn vernedering en dood, is ook nog terug te vinden in het Jodendom.
2 Makkabeeën 7:9 zegt bijvoorbeeld:
…de Koning van de wereld zal ons doen opstaan tot nieuw leven, omdat wij voor zijn wetten sterven.
En 1QH 14:14–15 (De Hodayot ofwel Hymnenrol uit de Dode Zeerollen) zegt:
Ik weet dat er hoop is voor wie U heeft geschapen uit stof, voor de rechtvaardigen die het lot van hun lijden aanvaarden, want U zult hen vernieuwen met uw kracht, en hen verheffen tot een eeuwig verblijf.
Paulus neemt dit alles – in zijn brief aan de Filipenzen – grotendeels over, maar wat hij eraan toevoegt is de pre-existentie (het vóórbestaan) van Christus als hemels wezen en zijn zichzelf vernederende incarnatie in de mens Jezus. En hij geeft Jezus de Naam van de Allerhoogste (Fil. 2:11) en de plaats van God “voor wie elke knie zich zal buigen” (Fil. 2:10, vergelijk Jesaja 45:23).
Het idee dat er naast de Allerhoogste God goddelijke wezens, inclusief engelen en demonen, zouden bestaan was niet vreemd aan het Jodendom van die tijd.
Zelfs het idee dat boodschappers van God in mensengedaante konden verschijnen komen we in de Hebreeuwse bijbel tegen. Maar er is in de bronnen die we hebben (de Brief van Jakobus, de Didache, de Dode Zeerollen en beschrijvingen van “Joods-christelijke” sekten bij kerkvaders) geen enkele aanwijzing dat de directe volgelingen van Jesjoea hem op die manier zagen.
Paulus’ “evangelie” interpreteert alle letterlijke en aardse aspiraties van het messians-apocalyptisch Jodendom op een allegorische en mystieke manier. Hij verplaatst de redding en het “Koninkrijk” volledig naar de hemel (“Want de wereld die wij kennen gaat ten onder.” 1 Kor. 7:31) en het geloof in de messiaanse “telg” van David verandert in het geloof in een nieuwe familie van God waarvan de leden op een geestelijke manier als koning zullen heersen. Hierin verschilde hij dus op een aantal essentiële punten van het geloof van de Nazoreeërs.
Paulus in conflict met de “Joodse christenen”?
Ook in het boek ‘Handelingen’ en in de brieven van Paulus zelf vinden we aanwijzingen dat Paulus zijn eigen “evangelie” ontwikkelde, dat zijn missie tot op zekere hoogte los stond van de beweging na Jesjoea in Judea / Palestina en dat hij daarom met deze beweging in conflict kwam.
Paulus schrijft in Galaten 1 dat hij Petrus en Jakobus ontmoet heeft. Maar in een vroege versie van Galaten die we vinden bij Marcion (P46), ontbreekt vers 18-24. De zin “God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf” (vers 20) kunnen we opvatten als een signaal dat hier een interpolator aan het werk is geweest. (De orthodoxe stroming heeft de teksten van Paulus uitvoerig bewerkt en aangevuld.)
Dit zou kunnen betekenen dat Paulus mogelijk pas 14 jaar na zijn eerste openbaring Petrus, Jakobus en Johannes heeft ontmoet. Vervolgens noemt hij hen in 2:9 “deze zogenaamde steunpilaren” (dat vermoedelijk spottend moet worden opgevat) en in vers 11-14 toont hij zijn eigen superioriteit t.o.v. Jakobus en Petrus:
Maar toen Kefas in Antiochië was, heb ik me openlijk tegen hem verzet, want zijn gedrag was verwerpelijk. Hij at altijd met de heidenen, maar toen er afgezanten van Jakobus kwamen, trok hij zich terug en at hij apart, uit angst voor de voorstanders van de besnijdenis. De andere Joden deden met hem mee, en zelfs Barnabas liet zich meeslepen door hun huichelarij. Toen ik zag dat ze niet de rechte weg naar het ware evangelie bewandelden, zei ik tegen Kefas, in aanwezigheid van iedereen: ‘Jij bent een Jood, maar je leeft als een heiden en houdt je niet aan de Joodse gebruiken; hoe kun je dan opeens heidenen dwingen als Joden te leven?‘
Galaten 2:11-14
We zien hier wel opnieuw bevestigd dat de “afgezanten van Jakobus” Torah-houders waren: voorstanders van de besnijdenis. Mogelijk is de tekst bewerkt door latere interpolators. Hoe dan ook is de aanklacht van Paulus vreemd. James Tabor schrijft:
De beschuldiging slaat nergens op, aangezien zelfs als Petrus en Barnabas ongeschikt voedsel hadden gegeten aan de tafel van de heidenen, ze de heidenen daardoor niet zouden dwingen om als Joden te leven.
Maar het hele idee dat Petrus de voedselwetten zou hebben genegeerd, gaat in tegen alles wat we weten over zijn leiderschap, naast Jakobus in een praktiserende Joods-christelijke gemeenschap die de Torah volgde. Het is mogelijk dat Petrus gewoon bij heidenen zat, niet echt met hen at, maar dat toen de afgezanten van Jakobus arriveerden, Petrus zich bij hen aan hun koosjere tafel voegde en Paulus dit als een soort sociale uitsluiting interpreteerde. Maar het is waarschijnlijk dat er hier iets veel belangrijkers aan de hand is, iets dat Paulus nooit zou willen laten blijken. Als Paulus’ beschuldiging dat Petrus “de heidenen dwong om als Joden te leven” überhaupt waarde heeft, moet het Petrus’ sympathie weerspiegelen voor het idee dat het volkomen goed zou zijn als heidenen die volgelingen van Jezus waren geworden, vervolgens naar het Jodendom werden getrokken en zich bekeerden. De kwestie zou dan niet dwang zijn, maar vrije keuze.
Aangezien het hoofdprobleem dat Paulus in de brief aan Galaten aankaart, is dat zijn heidense bekeerlingen zich onder geen beding tot het jodendom zouden moeten bekeren, maar zouden moeten blijven zoals ze zijn, weerspiegelt Paulus’ veroordeling van Petrus en Barnabas waarschijnlijk zijn ontsteltenis over hun gastvrije ontvangst van heidenen die zich wilden bekeren. Het jodendom verwelkomde oprechte bekeerlingen en er is alle reden om te denken dat Petrus, Jakobus en de anderen hetzelfde zouden hebben gedaan.
Een vergelijkbaar verhaal vinden we in het boek Handelingen, ontstaan binnen de Paulinische stroming: Paulus beschuldigt Petrus van huichelarij als Petrus eerst met heidenen aan één tafel eet maar zich daarna uit vrees voor “de besnedene” terugtrekt toen er volgelingen van Jakobus kwamen. Dit is volledig vanuit het perspectief van Paulus geschreven. Ook in de canonieke evangeliën wordt Petrus als lafaard neergezet.
De 1e brief aan de Korintiërs schrijft het volgende over Paulus’ verhouding tot Jakobus en Petrus:
Ik heb harder gewerkt dan alle andere apostelen.
1 Korinthiërs 15:10
Opnieuw een signaal dat Paulus zijn eigen evangelie hoger achtte dan dat uit Judea. Het blijft echter steeds mogelijk dat het hier om latere toevoegingen gaat die gedaan zijn omdat de latere kerk de afstand tussen de Joodse beweging rond Jakobus en Petrus en de kerk wilde onderstrepen.
Vreedzame coëxistentie?
Paulus zelf geeft aan dat er ondanks de verschillen en mogelijke conflicten een vorm van overeenstemming was:
De belangrijkste broeders […] hebben mij tot niets verplicht. Integendeel, toen ze inzagen dat mij de verkondiging onder de heidenen was toevertrouwd, zoals aan Petrus de verkondiging onder de besnedenen – want zoals God Petrus kracht had gegeven voor zijn werk onder de Joden, zo had hij mij kracht gegeven voor mijn werk onder de onbesnedenen –, en ze dus de genade onderkenden die mij geschonken was, toen reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen gaan, zij naar de besnedenen. Onze enige verplichting was dat we de armen ondersteunden, en dat is ook precies waarvoor ik mij heb ingezet.
Galaten 2:6-10
Hoewel we ook over deze overeenstemming alleen informatie vanuit het perspectief van Paulus hebben, is de financiële verplichting die Paulus noemt veelzeggend. De “armen” moeten we hier begrijpen als de gemeenschap in Jeruzalem (de Evyonim). Ook in Romeinen 15, 1 Korinthiërs 16 en 2 Korinthiërs 8 en 9 schrijft Paulus over het afdragen van giften aan (de armen in) de gemeenschap van Jeruzalem.
Mogelijk heeft deze geldstroom vanuit de gemeenschappen van Paulus de conflicten verzacht en bijgedragen aan een vorm van “vreedzame coëxistentie”.
Het conflict in Handelingen
In Handelingen wordt Jakobus nauwelijks genoemd, terwijl Josephus schrijft dat Jakobus, de “broeder van Jezus (die Christus wordt genoemd)” 30 jaar lang de leider van de beweging is geweest voordat de evangeliën werden geschreven. Het is duidelijk dat Handelingen een historisch vertekend beeld geeft. Handelingen geeft een interpretatie van Paulus die past bij de latere ontwikkeling van het christendom waarin steeds meer afstand groeide ten opzichte van de Joodse oorsprong.
Maar in Handelingen 21:21 e.v. vinden we een verhaal dat we mogelijk serieus kunnen nemen, omdat het enigszins negatief spreekt over Paulus terwijl Paulus in de rest van het boek als held wordt beschreven.
Jakobus (die overigens door de schrijver van Handelingen verder bijna geheel is “weggelaten” uit de geschiedenis) beschuldigt in dit verhaal Paulus ervan dat hij de heidenen leert zich niet aan de Joodse Wet te houden. Paulus moet zijn gezicht redden en volgt braaf het Joodse reinigingsritueel als Jakobus hem confronteert met de verhalen dat hij de heidenen zou aansporen tot ontrouw aan Mozes:
De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus, bij wie alle oudsten waren samengekomen. Nadat Paulus hen begroet had, vertelde hij tot in bijzonderheden wat God door zijn verkondigingswerk onder de heidenen tot stand had gebracht. Toen ze dat hoorden, prezen en eerden ze God en zeiden: ‘Je hebt kunnen zien, broeder, dat ook vele duizenden Joden het geloof hebben aanvaard, en allen leven vol overtuiging volgens de wet. Nu is hun verteld dat jij de Joden die onder de heidenen wonen aanspoort tot ontrouw aan Mozes; je zou beweren dat ze hun kinderen niet hoeven te besnijden en dat ze zich niet aan de voorschriften hoeven te houden. Hoe weerleggen we dit? Ze zullen ongetwijfeld horen van je komst. Doe daarom wat wij je zeggen. Er zijn bij ons vier mannen die een gelofte hebben afgelegd. Neem hen met je mee, laat je samen met hen reinigen en betaal voor hen de kosten van de offers, waarna ze hun haar kunnen laten afscheren. Dan zal iedereen inzien dat de verhalen die over jou worden verteld onwaar zijn, en dat ook jij doet wat de wet voorschrijft. Wat betreft de heidenen die het geloof hebben aanvaard, hen hebben we schriftelijk op de hoogte gesteld van onze beslissing dat ze zich in acht moeten nemen voor vlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, voor bloed, voor vlees waar nog bloed in zit, en voor ontucht.’ Daarop nam Paulus de vier mannen met zich mee. De volgende dag liet hij zich samen met hen reinigen en ging de tempel binnen, waar hij bekendmaakte wanneer de reinigingsperiode zou aflopen, zodat daarna voor ieder van hen het offer gebracht kon worden.
Handelingen 21:18-26
Juist omdat dit verhaal Jakobus aan het woord laat en hem Paulus’ evangelie in twijfel laat trekken, kunnen we vermoeden dat dit verhaal een historische basis heeft en dat er werkelijk een strijd is geweest tussen de rechtlijnig Joodse Jakobus, de broer van Jesjoea, en Paulus, die openheid naar de heidenen voorstond en hen niet de Torah voorschreef. Wat opvalt in het verhaal is dat Paulus niets zegt maar meegaat in de Joodse praktijk van reiniging en in de Nazireeërgelofte. Dit past bij Paulus’ eigen beschrijving van zijn houding in 1 Kor 9:20-21: “Voor de Joden ben ik als een Jood geworden om hen te winnen. Ikzelf sta niet onder de Joodse wet, maar toch heb ik me eraan onderworpen om hen die er wel onder staan te winnen.”
In hetzelfde hoofdstuk (1 Korinthiërs 9) spreekt de schrijver over de wedloop die gewonnen moet worden. Hij lijkt gedreven om succes te hebben (dus om volgelingen te winnen) en lijkt daarvoor desgewenst zijn houding en verhaal aan te passen. Als deze tekst inderdaad authentiek van Paulus is, zegt het ons iets over Paulus’ karakter: hij is iemand die koste wat het kost wil winnen.
De andere kant van het conflict
Ook vanuit “de andere kant” zijn er aanwijzingen voor conflict tussen Paulus en de beweging waarvan Jakobus en Simon Petrus de voormannen waren.
Kerkvaders Epiphanius en Irenaeus schrijven dat de Nazoreeërs en/of Ebionieten Paulus afwezen.
In de Homilies van Clemens betoogt Petrus tegen, volgens de tekst, Simon Magus. Het verwijt is dat Simon Magus zijn evangelie baseert op eigen openbaring in plaats van op dat wat er daadwerkelijk is gebeurd. Petrus stelt de autoriteit op basis van verschijningen ter discussie en stelt daartegenover dat “onze Leraar” (Jesjoea of Jakobus?) een jaar lang degenen die “wakker” waren onderwezen heeft.
Dit heeft geleid tot speculaties dat Simon Magus en Paulus dezelfde persoon zijn, maar ik vind het waarschijnlijker dat in deze teksten later de naam van Simon Magus is ingevoegd in plaats van de naam van Paulus en dat het dus oorspronkelijk een betoog tegen Paulus is geweest.
Paulus’ eigen, vergriekste evangelie
Als we uit mogen gaan van een zekere mate van authenticiteit van tenminste de 7 bovengenoemde Brieven van Paulus, dan lijkt Paulus een leer gepredikt te hebben die afstand nam van de voluit Joodse basis van de beweging rond Jezus en Jakobus, die voortkwam uit de Esseens-Zelotische stroming. Galaten 1 zegt dat zijn evangelie “niet van menselijke natuur”. Dat hij het niet van een mens ontvangen had, maar dat zijn leer gebaseerd was op wat hij interpreteerde als “aan hem geopenbaard”:
Ik verzeker u, broeders en zusters, dat het evangelie dat ik u verkondigd heb niet van menselijke oorsprong is – ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd – maar dat Jezus Christus mij is geopenbaard.
Galaten 1:11-12
Op de dag waarop God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn evangelie. (let op het “mijn” evangelie)
Romeinen 2:16
Aan Hem nu, Die machtig is u te versterken naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis dat eeuwenlang verzwegen is geweest. (ook hier: “mijn” evangelie)
Romeinen 16:25
In de eerste brief aan de Korinthiërs gaat hij zelfs zover dat hij zichzelf als voorbeeld stelt als een soort “tweede Christus”:
Hoeveel opvoeders in het geloof in Christus u ook zult hebben, u hebt maar één vader. Door Christus Jezus ben ik uw vader geworden, omdat ik u het evangelie heb gebracht. Ik roep u dus op mij na te volgen. Daarom ook stuur ik Timoteüs naar u toe, […]. Hij zal u mijn wegen in Christus in herinnering brengen.
1 Kor. 4:15-17, eigen vertalingWat mijzelf betreft, in persoon ben ik afwezig, maar in de geest ben ik aanwezig.
1 Kor. 5:3, vergelijk Matteüs 18:20 waar Jezus dit zegt en 1QS 6 in de Dode Zeerollen waar dit gezegd wordt van de “Geest der Waarheid”Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.
1 Kor. 11:1Welnu, toen ik de tweede keer bij u was, heb ik al tegen degenen die maar bleven zondigen gezegd dat ik u niet zou sparen wanneer ik weer zou komen.
2 Kor. 13:2
Paulus verwacht dus dat zijn volgelingen hem navolgen en verwacht dat ze aan hem gehoorzaam zijn.
Invloed van hellenisme bij Paulus
Paulus was een Farizeese Jood die zich later bekeerde tot de Messiaans-apocalyptische beweging die Jesjoea zelfs na diens dood als Messias bleef zien. Maar zijn evangelie lijkt sterk beïnvloed door de hellenistische mysteriereligies en mythologie (tenzij die elementen in zijn brieven later zijn toegevoegd). De brieven die zijn naam dragen, koppelen op een unieke manier elementen uit de Messiaans-apocalyptische stroming aan elkaar en aan concepten uit Hellenistische mythen en mysteriereligies. Met name deze laatste krijgen de boventoon in de latere orthodoxe leer:
- Volgens Paulus gaf Jezus zijn leven (vergoot zijn bloed) als een losprijs, een verzoeningsoffer (Rom 3:25). De gelovige wordt gereinigd van zonden door het bloed van Jezus. Hij koppelde hiermee Joodse verzoeningsbeelden aan Griekse mysteriereligieuze taal.
- Hij interpreteerde Jezus’ verschijningen als teken van zijn opstanding en verheerlijking. Hij beschrijft dit op zo’n manier dat dit nauw aansluit bij de manier waarop Griekse mythologische figuren en o.a. Romeinse keizers tot (half)god / Zoon van God werden verheerlijkt.
- Hij schrijft dat Christus bestond vanaf het begin van de schepping en zich heeft laten zien in de wolkkolom in de woestijn (een manifestatie van YHWH). Weliswaar sluit dit aan bij ideeën in het Jodendom uit dezelfde tijd over een onderscheid tussen de Allerhoogste God en een lagere boodschapper-God, maar het sluit ook aan bij de platonische kosmologie over de Logos en de manier waarop Philo die integreerde met het Jodendom.
- Hij noemt zijn evangelie een geheimenis dat God verborgen heeft gehouden maar nu, door Paulus, wordt geopenbaard. Dit taalgebruik sluit ook goed aan bij volgelingen van de Griekse mysteriereligies.
- Hij transformeerde de interpretatie van de doop en het avondmaal tot rituelen waarin een mystieke eenheid met het “geestelijk lichaam” van Christus werkelijkheid werd. Verschillende schrijvers hebben erop gewezen het “eten van het lichaam” van een god in verschillende Griekse tradities voorkwam, zoals die van Attis, Mithras, Dionysus en de hellenistisch-Egyptische traditie rond Osiris 5. Zie verder Overeenkomsten tussen het christendom en vroegere (mysterie)religies.
Aan het begin van de tweede eeuw schrijft Ignatius van Antiochië zelfs dat de eucharistie “het medicijn van onsterfelijkheid” is en veroordeelt hij christenen die niet “belijden dat de eucharistie het vlees van onze Heer Jezus Christus is” en schrijft Justinus Martyr: “dat het voedsel dat overgebleven is door het gebed van Zijn Woord, en waarvan ons bloed en vlees door transformatie worden gevoed, het vlees en bloed van die geïncarneerde Jezus is.“
Paulus interpreteerde Jezus’ dood en en verschijningen dus zoals dit in andere religieuze culten en mysteriereligies gebeurde, vermoedelijk om hiermee aan te sluiten bij de Grieks denkende niet-Joden die hij tot volgelingen van zijn evangelie wilde maken. Zo verschuift bijvoorbeeld het ritueel van het Avondmaal, afkomstig uit de Nazoreese gemeenschap in Jeruzalem, naar een deelname aan een redderscultus die meer verwant was aan die van Dionysus, Aescelapius of Mithras.
Een kleine halve eeuw later wordt dit door de schrijver van het Evangelie van Johannes nog een stap verder gevoerd en zelfs Jezus in de mond gelegd:
“Jezus zei tegen hen: ‘Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.”
Johannes 6:53-54
Dit is direct afkomstig uit mysteriereligieuze cultische praktijken.
Ook de waarschijnlijk door latere volgelingen van Paulus geschreven Brief aan de Efeziërs laat Paulus zien als iemand met “kennis van het mysterie”:
Mij is in een openbaring het mysterie onthuld waarover ik hiervoor in het kort heb geschreven. Aan de hand daarvan kunt u zich, wanneer u dat leest, een beeld vormen van mijn inzicht in dit mysterie van Christus.
Efeziërs 3:3-4
Het hoeft ook niet te verbazen dat Paulus’ sterk hellenistische leer over Christus als Zoon, die de “gestalte van God had” en bestond vanaf het begin zich in twee richtingen ontwikkelde: Enerzijds die van het Evangelie volgens Johannes en de latere orthodoxie met zijn vleesgeworden Logos en “geloof” als middel tot redding en anderzijds het gnostische christendom van bijvoorbeeld Kerinthos, Valentinus, Marcion en Cerdo met “kennis van het mysterie” (gnosis) als middel tot redding.
Paulus zelf heeft waarschijnlijk nooit verwacht dat hij de stichter van de wereldgodsdienst “Christendom” en de vader van de orthodoxie zou worden. Hij verwachtte dat het binnen enkele jaren afgelopen zou zijn met de wereld zoals die was. Hij verwachtte de apocalyps en de parousia van Christus nog binnen zijn leven mee te maken. Hoe anders is het gegaan.
Lees verder: Het christendom: een hellenistische mysteriereligie en Overeenkomsten tussen het christendom van Paulus en vroegere mysteriereligies
Paulus’ leer werd orthodoxie
Vermoedelijk is Paulus zelf zijn eigen weg gegaan met een evangelie waarin hij hellenistische concepten heeft geïntegreerd. Mogelijk is dit (deels) door latere schrijvers gedaan, zoals Charles Vergeer probeert aan te tonen in zijn boeken over Paulus. Hoe het ook zij, duidelijk is dat Paulus een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de theologie van het orthodoxe christendom, dat de Paulinische stroming in het christendom de overhand heeft gekregen en dat de orthodox-joodse oorsprong (Ebionieten / Nazoreeërs) steeds meer losgelaten is.
De schrijvers van de evangeliën en andere brieven zijn hem hierin gevolgd.
Dr. James Tabor schrijft:
Het Evangelie van Markus, ons vroegste verhaal over de carrière en dood van Jezus, is zwaar Paulinisch in zijn theologische inhoud.
Het tweedelige werk “Lukas – Handelingen” breidt Markus’ verhaal sterk uit om te eindigen in een scène waarin Paulus zijn evangelie predikt in Rome.
De zes brieven die in Paulus’ naam, maar na zijn leven, geschreven zijn, gaven een meer ‘getemde’ Paulus, die de kerk liever had en Paulus radicale boodschap verzachtte. (Deze brieven zijn Kolossenzen, Ephesiërs, 2 Thessalonizenzen, 1 en 2 Timoteüs en Titus).
Tabor, J. D. (2012). Paul and Jesus: How the Apostle Transformed Christianity. Simon & Schuster.
Een voorbeeld van de manier waarop de later geschreven brieven proberen Paulus’ status als dé Apostel te legitimeren, is een tekst in de brief aan Timotheüs:
“Kom snel naar me toe, want Demas heeft me verlaten; hij heeft deze wereld lief gekregen en is naar Tessalonica vertrokken. Crescens is naar Galatië gegaan, Titus naar Dalmatië. Alleen Lukas is bij me gebleven. Haal Marcus op en neem hem met je mee, want hij kan mij goede diensten bewijzen. Tychikus heb ik naar Efeze gestuurd. Als je komt, neem dan de mantel mee die ik in Troas bij Karpus heb laten liggen, en ook de boeken, vooral die van perkament.”
2 Timoteüs 4:9-13
De tekst lijkt aan te tonen dat Paulus de beschikking heeft gehad over de oorspronkelijke documenten van de beweging rond Jezus, waarvan Marcus en Lukas – beide namen worden met opzet in deze tekst genoemd – gebruik zouden hebben gemaakt.
Dat is precies wat de schrijver ons wil doen geloven. Paulus zegt zelf echter, zoals we zien in zijn brieven, dat hij zijn evangelie niet van mensen overgeleverd gekregen. De schrijver van Timoteüs probeert de lezer van het tegendeel te overtuigen, omdat sommigen het gezag van Paulus in twijfel trokken (zie vers 3-4 en vers 16: “Ze hebben mij allemaal in de steek gelaten“) vermoedelijk omdat die in tegenspraak waren met de overleveringen van de apostelen uit Palestina.
Pas na Paulus’ dood groeide zijn invloed, maar er volgde een tijd waarin het “christendom” sterk verdeeld was in allerlei groepen met een heel verschillende invulling van Jezus’ erfenis. Pas aan het einde van de tweede eeuw werd Paulus’ leer tot “orthodoxie”. Het probleem daarvan is dat de geschriften die bewaard zijn gebleven bijna allemaal uit deze orthodoxe stroming komen en dat van de geschriften uit andere groepen en stromingen heel weinig bewaard is gebleven.
We weten over de “niet-orthodoxe” stromingen of groepen, daarom vrijwel alleen dat wat de orthodoxe “heresieschrijvers” (ketterbestrijders) over hen schreven. Toch is het interessant om dat wat we over deze groepen weten verder onder de loep te nemen om een beter beeld te krijgen van de grote verdeeldheid van het christendom in haar eerste anderhalve eeuw.
- Zie Ehrman, B. D. (2008). The New Testament: A historical introduction to the early Christian writings (4e editie). Oxford University Press, en Ehrman, B. D. (2009). Jesus, Interrupted: Revealing the hidden contradictions in the Bible (and why we don’t know about them). HarperOne. ↩︎
- De canon van Marcion is niet op zichzelf bewaard gebleven, maar er zijn alleen veel delen bekend via citaten, parafrases en polemieken van kerkelijke auteurs die tegen hem schreven, zoals Tertullianus (Adversus Marcionem, ca. 207 nC), Epiphanius van Salamis (Panarion, 4e eeuw nC), Origenes en Eusebius. ↩︎
- Robert Eisenman, https://www.youtube.com/watch?v=9NlteRvg2_k ↩︎
- Tabor, J. D. (2012). Paul and Jesus: How the apostle transformed Christianity. New York, NY: Simon & Schuster. ↩︎
- Bijv. Smith, A. L. (1922). A short history of Christian theophagy. ↩︎
Geef een reactie