Een vroege datering van de Didache

De Didache, ofwel het “Onderwijs van de apostelen”, wordt door wetenschappers meestal rond de late 1e eeuw of vroege 2e eeuw nC.

Hieronder noem ik de belangrijkste redenen waarom een vroegere datering onwaarschijnlijk is. Daartegenover plaats ik steeds een argument waarom een vroegere datering, rond het midden van de eerste eeuw, wel waarschijnlijk is.


1. Afhankelijkheid van het evangelie van Mattheüs

Argument voor een late datering: De Didache bevat duidelijke parallellen met het evangelie van Matteüs, zoals in het gebruik van het Onze Vader en de nadruk op de bergrede. Aangezien Mattheüs meestal wordt gedateerd rond 80-90 n.Chr., kan de Didache niet eerder zijn geschreven tenzij deze teksten onafhankelijk van Mattheüs zijn ontstaan. De mate van overlap suggereert echter eerder afhankelijkheid dan gelijktijdige ontwikkeling.

Argument voor een vroege datering: De afhankelijkheid kan juist andersom zijn. De Didache is vermoedelijk een oudere weergave van de Q-bron die door de schrijver van het Matteüs is gebruikt. De eenvoud en directe toepassing in de Didache wijzen op een oorsprong binnen de “Joods-christelijke” beweging van de Nazoreeërs, die trouw bleef aan de oorspronkelijke leer voordat deze verder werd ontwikkeld in teksten zoals de evangeliën van Mattheüs en Marcus.


2. Ontbreken van vroege apostolische context

Argument voor een late datering: Er is geen expliciete verwijzing naar belangrijke historische gebeurtenissen zoals de kruisiging of opstanding van Christus, die in de allervroegste teksten zoals Paulus’ brieven sterk aanwezig zijn.

Argument voor een late datering: Bronnen over de Nazoreeërs en Ebionieten wijzen erop dat de kruisiging en opstanding voor de Joodse Jezus-beweging minder centraal stonden dan voor Paulus’ theologie. Deze beweging richtte zich primair op het onderhouden van de Torah en het praktische leven volgens de leer (van Jezus?).


3. Afwezigheid van vroege getuigenissen

Argument voor een late datering: Er zijn in de brieven van Paulus geen sporen van de Didache. De Didache zou waarschijnlijk zijn genoemd of besproken als deze al bestond tijdens de apostolische generatie.

Argument voor een vroege datering: Paulus nam bewust afstand van de Joodse wortels van de beweging en de nadruk op Torah-trouw, wat o.a. blijkt uit zijn conflict met Petrus en Jakobus (Galaten 2). Zie verder Paulus: de grondlegger van het christendom. Zijn gebrek aan verwijzing naar de Didache is een keuze geweest in plaats van een teken dat het geschrift niet bestond.


4. Gemeentestructuur wijst op een latere ontwikkeling

Argument voor een late datering: De vroege christelijke periode tussen 30 en 50 nC werd volgens wetenschappers gedomineerd door de directe apostolische prediking (zoals die van Paulus, Petrus en Jakobus). De Didache heeft meer de focus op gemeentepraktijken, zoals het doopritueel, de eucharistie en ethische instructies. De Didache beschrijft een situatie waarin leiders als profeten en leraren belangrijk zijn, naast beginnende structuren zoals diakenen en bisschoppen. Dit wijst op een latere periode waarin christelijke gemeenschappen een stabielere organisatie hadden.

Argument voor een vroege datering: De Didache spreekt juist over rondtrekkende leraren, profeten en apostelen, wat wijst op de periode 30 – 60 nC. Dat er sprake is van een leiderschapsstructuur is geen sterk argument. De vroege structuur van de Qumran-gemeenschap toont dat de Messiaans-apocalyptische beweging van de Essenen al een hiërarchische organisatie had en rollen als “bisschop” (“Mebakker”) kende. De beweging rond Jezus was niet “nieuw” maar bouwde voort op de gemeenschap van Qumran c.q. de “Essenen”. Het bestaan van georganiseerde gemeenschappen van Joodse “christenen”, zelfs binnen de Joodse diaspora in de jaren 40, worden door Suetonius, Paulus en Clemens bevestigd. Dit ondersteunt dat de Didache vroeg geschreven kan zijn voor het gebruik binnen deze groepen.


5. Theologische ontwikkeling en eschatologie

Argument voor een late datering: De eschatologische toon van de Didache (verwachting van Christus’ wederkomst) lijkt meer ontwikkeld en minder urgent dan die in Paulus’ vroege brieven (bijvoorbeeld 1 Tessalonicenzen). Dit suggereert een latere periode waarin die verwachting nog steeds leeft, maar meer gesystematiseerd is.

Argument voor een vroege datering: De minder urgente toon kan juist typerend zijn voor de Joods-christelijke beweging na Jezus, die wellicht minder radicaal eschatologisch was dan Paulus. Ook is het mogelijk dat het laatste deel van de Didache door latere overschrijvers is aangepast met minder ugentie en minder de verwachting van een “wederkomst” op heel korte termijn.