Zoals je kunt lezen op de pagina’s over de beweging van de Nazoreeërs, weten we dat de oorspronkelijke Jezus-beweging een Joodse Torah-houdende gemeenschap was. Het christendom zoals we dit kennen, gebaseerd op de canon van het Concilie van Carthago in 397, lijkt weinig meer op deze Joodse sekte die haar oorsprong had in de Esseens-Zelotische beweging. Over het algemeen wordt Paulus gezien als degene die het christendom heeft verspreid in de Grieks-Romeinse wereld. De meeste brieven in het Nieuwe Testament worden aan hem toegeschreven.
Hoe heeft het christendom zich verspreid zodat er al gemeenten waren toen Paulus actief werd als apostel? En hoe heeft het zich veranderd tot de religie die we nu kennen?
Hellenistisch-Joodse gemeenschappen in steden in het Romeinse rijk
De aanwezigheid van Joodse gemeenschappen in hellenistische steden in het Romeinse rijk was het resultaat van de Joodse diaspora, waarbij Joden zich verspreidden buiten het oorspronkelijke land Israël. Deze diaspora bracht Joden in contact met verschillende culturen en omgevingen, wat leidde tot een verscheidenheid aan joodse gemeenschappen in steden zoals Alexandrië, Korinthe, Athene en steden in Klein-Azië.
De eerste brief van Petrus begint met: “Aan de uitverkorenen die als vreemdelingen verspreid in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië verblijven”. Hoewel het onwaarschijnlijk is dat deze brief werkelijk door Simon Petrus geschreven is en de brief veel (mogelijk later ingevoegde) elementen bevat die passen bij de latere ontwikkelingen van het christendom, is deze aanhef interessant: Hier worden duidelijk de joodse gemeenschappen in de hellenistische wereld bedoeld. Deze joden kwamen als ze konden jaarlijks naar Jeruzalem voor het joodse Pascha.
Verspreiding in de Joodse diaspora
Veel Joden in Judea maar ook in de diaspora, verspreid over het Romeinse rijk, zagen uit naar een ingrijpen van God en de komst van de gezalfde, de Messias. In Judea was tussen het jaar 25 en 30 iemand opgestaan die uit het geslacht van David zou komen, zich als de koninklijke Mensenzoon van Daniël 7 presenteerde en een poging had gedaan om Koning van de Joden te worden: Jesjoea de Nazoreeër. Jesjoea was als opstandeling gekruisigd.
In Handelingen 2 vinden we naar mijn idee een kernachtige samenvatting van het geloof van de beweging van de Nazoreeërs (de Weg) na Jezus’ dood, uitgesproken door Simon Petrus in de “bovenzaal”, in het gebouw waar ook het graf van koning David lag. De totale toespraak is vermoedelijk bewerkt en “verrijkt” met latere hellenistisch-christelijke theologie, maar we kunnen de vermoedelijke kern reconstrueren. Petrus citeert eerst Psalm 132 en interpreteert deze vervolgens:
“Ja, mijn lichaam zal behouden blijven, want u zult mij niet overleveren aan het dodenrijk en het lichaam van uw trouwe dienaar zal niet tot ontbinding overgaan. U hebt mij de weg naar het leven getoond, uw nabijheid zal mij vervullen met vreugde.”
Broeders en zusters, u zult mij wel toestaan dat ik over de aartsvader David zeg dat hij gestorven en begraven is; zijn graf bevindt zich immers nog steeds hier. Maar omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen, heeft hij de opwekking van de messias voorzien en gezegd dat de messias niet aan het dodenrijk zou worden overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan. [vermoedelijke invoeging] Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand [vermoedelijke invoeging]. David is weliswaar niet naar de hemel opgestegen, maar toch zegt hij: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’”
Na de dood van Jesjoea moesten de volgelingen van Jezus een nieuwe vorm vinden om hun beweging voort te zetten. De toespraak van Petrus maakt duidelijk dat de beweging bleef verwachten dat God de vijanden (de Romeinen) ‘onder hun voeten’ zou leggen (zie Jesjoea als Zelotenleider). De apostelen waren tot de overtuiging gekomen dat ondanks het mislukken van het herstel van het koninkrijk en zijn dood, Jezus de goede strijd had gestreden en daarom niet ‘aan het dodenrijk was overgeleverd’ maar ‘opgewekt’ (ἀνέστησεν). Dit is geen “dogma van lichamelijke verrijzenis” zoals dat later in de christelijke theologie werd uitgewerkt, maar een theologische rechtvaardiging van het lijden en falen van de Messias, die cruciaal was voor de eerste volgelingen om hun beweging levend te houden.
Het is ook geloofwaardig dat – zoals Handelingen 2:5 beschrijft 1 – veel Joden uit de diaspora jaarlijks naar Jeruzalem reisden voor belangrijke religieuze feesten zoals Pesach (het Joodse Pascha), Shavuot (het Wekenfeest, later omgedoopt tot het christelijke Pinksterfeest), en Sukkot (het Loofhuttenfeest). Mogelijk waren er zelfs al vóór Jesjoea’s leven en dood diaspora-Joden aangetrokken door leer van de Esseense / Zelotische beweging, zodat ze geïnteresseerd kwamen luisteren naar spreker Petrus.
De verkondiging dat God Jesjoea zou hebben ‘opgewekt’ verspreidde zich waarschijnlijk via deze weg naar leden van die Joodse gemeenschappen buiten Palestina. Het sloot aan bij de hoop en verwachting van de Joden én was een nieuwe, vergeestelijkte verwerkelijking van belangrijke Joodse profetieën. De kern van deze vroege boodschap was niet dogmatisch, maar hermeneutisch: men las de Hebreeuwse Torah opnieuw, vanuit het drama van het kruisiging van Jezus, en zag daarin niet falen, maar juist een bevestiging van het plan van God. Dit soort exegese was bekend bij de diaspora-Joden, die juist in de diaspora sterk afhankelijk waren van nieuwe interpretaties van de Torah voor hun identiteit. Zij moesten al eeuwenlang hun hoop op het herstel van Israël vergeestelijken. Dit maakte de boodschap van de Jezusbeweging toegankelijk voor de diaspora-Joden.
“Zendingsreizen”?
Er is geen wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat de volgelingen van Jesjoea, de “discipelen” of “apostelen”, daadwerkelijk zelf Palestina hebben verlaten om het evangelie te verkondigen.
Uit de brief van Paulus aan Galaten weten we dat Simon Petrus Antiochië heeft bezocht. In 1 Korintiërs 9:5 vraagt Paulus retorisch:
“Hebben wij niet het recht om een gelovige vrouw mee te nemen, zoals ook de andere apostelen, en de broeders van de Heer en Kefas?”
Dat suggereert dat Simon Petrus en enkele broers van Jezus inderdaad gereisd hebben.
Ook zijn er verschillende vroegchristelijke geschriften die vertellen dat de apostelen na Jezus’ dood het evangelie naar verschillende delen van de wereld hebben gebracht:
- Simon Petrus zou volgens de Handelingen van Petrus, Eusebius van Caesarea en de pseudo-Clementijnse Homilieën en Recognities naar Antiochië en Rome zijn gereisd. Zijn verblijf in Rome is vermoedelijk niet historisch.
- Volgens Irenaeus en Eusebius bracht “de apostel Johannes” de laatste jaren van zijn leven door in Efeze, waar hij een leidende rol speelde in de kerk. Het Boek Openbaring (Openbaring 1:9) vermeldt dat “Johannes” op het eiland Patmos verbleef toen hij de visioenen ontving die het boek Openbaring vormen. Dit verblijf wordt ook vermeld door Irenaeus.
(Echter: Het is niet waarschijnlijk dat deze “apostel Johannes” dezelfde is geweest als degene die in de evangeliën voorgesteld wordt als discipel van Jezus en in de Brieven van Paulus als één van de drie belangrijkste leiders van de gemeenschap in Jeruzalem na Jezus’ dood. Ook de schrijver van het Evangelie volgens Johannes en die van de ‘Openbaringen van Johannes” zijn waarschijnlijk niet dezelfde personen geweest en beide geschriften zijn zeer waarschijnlijk onterecht in verband gebracht met de volgeling van Jezus. In Handelingen wordt Johannes voorgesteld als leider in Jeruzalem naast Simon Petrus, en dit wordt ook door Paulus genoemd. Er is geen bewijs dat deze Johannes Jeruzalem ooit heeft verlaten. - De apostel Thomas zou volgens de Handelingen van Thomas, Gregorius, de Syrisch-Malabar katholieke kerk en de Malankara-orthodoxe kerk naar India zijn gereisd., en volgens Eusebius naar “het Oosten”.
Deze verhalen zijn gebaseerd op overlevering en worden niet ondersteund door archeologisch of onafhankelijk historisch bewijs.
Iemand van wie we wel met behoorlijke zekerheid weten dat hij “zendingsreizen” maakte, was de apostel Paulus (zie verder hieronder) en in zijn brieven noemt Paulus ook enkele andere reizende apostelen: Barnabas, Titus / Timoteüs, Epafroditus, Silvanus / Silas, Apollos.
Terug naar de Joodse gemeenschappen in de hellenistische steden. Niet alle Joden in deze gemeenschappen waren overtuigd. Daarom leidde dit tot strijd, soms zelfs tot geweld. In het boek Handelingen van de Apostelen wordt hierover geschreven:
Maar de Joden die het geloof niet hadden aanvaard, werden vervuld van jaloezie en riepen enkele raddraaiers te hulp, die een volksoploop veroorzaakten en grote beroering in de stad teweegbrachten. […]
Ze schreeuwden: ‘De mensen die in het hele rijk de orde verstoren, zijn nu ook hier gekomen, en Jason heeft hun onderdak verleend. Allemaal overtreden ze de verordeningen van de keizer door te beweren dat iemand anders koning is, namelijk Jezus!Handelingen 17:5-7
De Alexandrijnse hellenistisch-joodse gemeenschap
Alexandrië, gelegen in Egypte, was een belangrijk centrum van de hellenistische cultuur en had een grote Joodse bevolking. De Alexandrijnse joodse gemeenschap produceerde de Septuagint, een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Deze vertaling was belangrijk omdat het de Bijbelse teksten toegankelijk maakte voor Grieks-sprekende Joden en niet-Joden. Binnen de Alexandrijnse Joodse gemeenschap vond een intense dialoog plaats tussen het Joodse geloof en de hellenistische filosofie en werden elementen van de Griekse wijsheid en Grieks religieus denken geïntegreerd in het Joodse denken.
Filosofen zoals Aristobulus van Paneas (2e eeuw vC) en zijn opvolger Philo van Alexandrië (circa 20 v.Chr. – 50 n.Chr.) waren invloedrijk in het syntheseren van Joodse en hellenistische ideeën. Zij mixten Aristotelische, Platonische en Pythagoriaanse filosofie met de Hebreeuwse Bijbel. Aristobulus schreef over dichters Orpheus en Mousaios als profeten. Philo schreef over de logos en over een erfgenaam van God die het Koninkrijk der hemelen zou erven (vgl. Sibyllijnse profetieën). In de tweede eeuw vC worden ook Daniël en Henoch geschreven in Alexandrië met verwantschap aan de Sibyllijnse traditie.
Deze vermenging van Joodse en hellenistische gedachten heeft zeker invloed gehad op vroege Joods-christelijke gemeenschappen. Paulus’ gedachtegoed sluit hier duidelijk bij aan.
Aansluiting bij hellenistische culten en mysteriereligies
Maar het bleef niet bij de Joodse gemeenschappen. Niet alleen vermengde het nieuwe geloof van de Nazoreeërs zich met Joods-hellenistische religieuze overtuigingen, ook vond het geleidelijk aan aansluiting bij bestaande Grieks-Romeinse religieuze gemeenschappen. De hellenistische steden in het Romeinse rijk kenden een enorme diversiteit aan culten en mysteriereligies.
Welke voorchristelijke culten hebben mogelijk aan de wieg van het christendom gestaan? Lees verder: Grieks-romeinse culten aan de oorsprong van het christendom.
2 Korinthe 5:16 laat zien dat reeds Paulus Jezus niet (langer) zag in menselijke termen:
Ook al kenden we vroeger Christus als een mens van vlees en bloed, nu doen we dat niet langer.
Voor Paulus was het leven van de historische Jezus blijkbaar niet of nauwelijks relevant. Paulus zwijgt bijna volledig over Jezus’ leven en spreekt volop over Christus als hemels wezen. Hij citeert slechts één keer een uitspraak van Jezus. Dit laat niet alleen zien dat de historische Jezus voor hem niet relevant was, maar ook dat dit zo was voor de “gemeenten” (in de hellenistische steden) aan wie hij schreef. Clemens van Rome (eind eerste eeuw) doet hetzelfde en vertelt ook geen enkel verhaal over Jezus’ leven, hoewel hij wel een aantal uitspraken van Jezus opschrijft.
Romeinen 16:25-26:
Overeenkomstig het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig, overeenkomstig de onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, maar dat nu is geopenbaard en op bevel van de eeuwige God door de geschriften van de profeten bij alle volken bekend is geworden om ze tot gehoorzaamheid en geloof te brengen.
1 Kor 2:6 en verder:
Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie volwassen is in het geloof. Het is echter niet de wijsheid van deze wereld en haar machthebbers, die ten onder zullen gaan. Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid, een wijsheid waarover God vóór alle tijden besloten heeft dat wij door haar zouden delen in zijn luister. Geen van de machthebbers van deze wereld heeft die wijsheid gekend; zouden ze haar wel hebben gekend, dan zouden ze de Heer die deelt in Gods luister niet hebben gekruisigd.”
Zo zijn er nog meer teksten te vinden waar Paulus spreekt over “het mysterie”. Paulus was een apocalyptisch-messiaanse Jood, maar kwam als eerste met de idee van een messias die letterlijk was gestorven voor de zonden en koppelde deze dood aan de opstanding der doden, waarmee hij het Joodse apocalyptisch-messiaanse gedachtengoed (van de “mensen van De Weg”) koppelde aan het voortbestaan van de ziel. Hij, of de bewerkers van zijn teksten, interpreteerden deze dood en de vermeende opstanding van Jezus op een manier waarop dit ook in mysteriereligies gebeurde, namelijk: als teken van de verheerlijking tot (half)god / Zoon van God die Jezus toekwam.
Lees verder: Door welke oude religies is het christendom geïnspireerd? en Grieks-romeinse culten aan de oorsprong van het christendom
En ook: Wat dreef Paulus en hoe is hij de grondlegger geworden van het christendom?
- De NBV vertaalt hier foutief: “In Jeruzalem woonden destijds…“, dit moet zijn: “In Jeruzalem verbleven destijds…“: Ἦσαν κατοικοῦντες = “Er waren verblijvend…” ↩︎
Geef een reactie