Het raadsel Jezus

“Het leven van Jezus zal niet tot rust komen in de open graven van de wetenschap. Hij behoort tot een ander klimaat en is levend en creatief in de ziel van elke nieuwe tijd. De vraag ‘Wie is Hij?’ heeft elke generatie geroepen, en geen enkel antwoord is ooit volledig genoeg geweest om deze vraag te begraven.
[…]
Alle pogingen om het leven van Jezus te reconstrueren zijn niet meer dan weerspiegelingen van hun eigen tijd. We hebben ons ervan bewust gemaakt dat het werkelijke antwoord op de vraag naar het leven van Jezus buiten ons ligt.”

Albert Schweitzer 1


Beluister hier een (Engelstalige) podcast, gebaseerd op het artikel hieronder:

Albert Schweitzer concludeerde in 1906 al dat de verschillende biografieën van Jezus vaak meer weerspiegelden wat de auteurs wilden zien in Jezus dan wat er historisch gezien op basis van de bronnen gereconstrueerd kon worden. De bronnen over Jezus zijn simpelweg te beperkt en te christelijk gekleurd om tot die reconstructie te komen. Dat maakt dat de gekleurde interpretatie van de onderzoeker zelf en speculatie onoverkomelijk zijn.

Ook ik loop in mijn onderzoek naar de historische Jezus tegen deze grenzen aan, waardoor het werkelijke leven van Jezus deels een raadsel blijft. Er zijn niet of nauwelijks buitenchristelijke bronnen die zijn leven bevestigen, laat staan dat ze ons informatie geven over wat hij gedaan of gezegd heeft, en de christelijke bronnen die we hebben zijn niet in Jezus’ eigen tijd maar later geschreven en zwaar gekleurd door de theologie van de schrijvers en de in die tijd gebruikelijke legendevorming en mimesis (imitatie).

Bronnen

Een groot deel van de wetenschappers die zich bezig houden met het Nieuwe Testament zijn het erover eens dat de evangeliën tot stand zijn gekomen in een proces van bewerking van en aanvulling op oudere bronnen.

Onze vroegste bron over Jezus zijn de Brieven van Paulus en mogelijk de Didache (zie onder), maar deze geven nauwelijks informatie over het leven van Jezus.

Het Marcus-evangelie is vervolgens waarschijnlijk de oudste bron die wel over het leven van Jezus vertelt. Dit werd vermoedelijk geschreven in 71 nC of kort daarna. In “Marcus’ Romeinse evangelie” heb ik betoogd dat de schrijver van het Marcus-evangelie zelf een oudere geschreven bron met verhalen over Jezus heeft gebruikt en deze verhalen heeft aangepast om Jezus meer acceptabel te maken voor een Romeins publiek en om politieke redenen. Sommige wetenschappers denken echter dat Marcus zijn verhaal grotendeels heeft verzonnen en anderen dat hij zich heeft gebaseerd op mondelinge overleveringen.

Heel verschillende beelden

De geschriften over Jezus schrijven heel verschillende uitspraken en gebeurtenissen aan hem toe. Ze roepen beelden op van Jezus als wonderdoener, nederige wijsheidsleraar, gnostische mysticus, apocalyptische profeet en zelfs als Zelotische rebellenleider.
Ook opmerkelijk is het contrast in de rol van de kruisiging: voor Paulus en de evangeliën staat deze centraal, terwijl ze volledig ontbreekt in geschriften als de Didache en de brief van Jakobus.

De vraag is of alle verschillen in gebeurtenissen en uitspraken met elkaar te rijmen zijn. Komen deze beelden voort uit de ervaringen en overtuigingen van verschillende gemeenschappen? Verwijzen ze naar verschillende aspecten van één en dezelfde persoon of komen ze uit verschillende bronnen?

Deze vragen vormen de kern van deze analyse.

De verschillende beelden van Jezus

Het gangbare beeld van het karakter van Jezus “van Nazaret”, zoals het bij christenen maar ook veel niet-christenen leeft, is dat van een liefdevolle, nederige en wijze leraar en wonderdoener. Dit komt vooral omdat dit beeld (voor een groot deel) ondersteund wordt door de evangeliën.

Maar we vinden in de evangeliën ook aanwijzingen dat degene die door Pilatus gekruisigd is en op wie een aantal verhalen uit de evangeliën berusten een apocalyptische profeet was en mogelijk zelfs de leider was van een Messiaanse beweging met revolutionaire trekken.

De wonderdoener

Als je het Marcus-evangelie leest, zie je dat het bol staat van de demonenuitdrijvingen en genezingen. Matteüs en Lukas nemen veel van deze verhalen over en Johannes voegt nog andere toe.

Je kunt de keuze maken om al deze demonenuitdrijvingen en genezingen serieus te nemen. En, eerlijk is eerlijk, niemand kan uitsluiten dat sommige verhalen weergaven zijn van werkelijke wonderen die door één of meer “messias-achtige” personen zijn verricht, al of niet geromantiseerd.
Maar er zijn goede argumenten om dat niet aan te nemen.

Mythische verhalen

Ten eerste zijn er geen buitenbijbelse bronnen die deze gebeurtenissen bevestigen. Historici als Josephus en Philo, die schreven over deze periode, maken geen melding van deze gebeurtenissen, terwijl duidelijk is dat de beweging van Jezus duizenden aanhangers trok. Dat maakt het moeilijk om de verhalen als historisch te beschouwen.

Ten tweede: Stel dat je een ander boek met een Grieks-Romeinse of Joods-Hellenistische achtergrond uit ongeveer dezelfde tijd zou lezen over een willekeurige bijzondere persoon en je zou lezen over demonenuitdrijvingen en genezingen, dan zou je deze verhalen typeren als mytische verhalen. Er is geen goede reden om anders om te gaan met de verhalen over Jezus, behalve de reden van “geloof”.

Veel van de wonderen die in de evangeliën aan Jezus worden toegeschreven, lijken terug te voeren op imitatie van Greco-Romaanse tot halfgod verklaarde helden (bijv. Alexander, Odysseus, Asclepius) of oud-testamentische verhalen (Josef, Mozes, Elia, Elisa). Het kwam in die tijd veel voor dat de biografie van een bijzonder mens in de loop van de tijd werd verfraaid met wonderdaden.

Apollonius de wonderdoener

Ter illustratie: Apollonius van Tyana was een Griekse wijze uit de eerste eeuw. Hij werd geboren in Tyana, in Cappadocië (het huidige Turkije), rond het jaar 15 nC en stierf vermoedelijk rond 100 nC. Apollonius was een volgeling van de filosofie van Pythagoras en leefde als een asceet. Hij reisde veel, onder andere – volgens de verhalen – naar India, waar hij geleerdheid van oosterse wijzen opgedaan zou hebben.
Over Apollonius is door Philostratus rond 220 nc een biografie geschreven op basis van de verhalen over hem. Deze biografie beschrijft hoe Apollonius allerlei wonderbaarlijke genezingen gedaan zou hebben, profetieën zou hebben uitgesproken en zelfs verhalen over het opwekken van mensen uit de dood. Volgens zijn volgelingen was hij de zoon van Zeus, dus net als Jezus “Zoon van God”.
De gelijkenissen met de verhalen over Jezus zijn groot. Sommige critici van het vroege christendom, zoals de neoplatonist Porphyrius (234–305 nC), gebruikten Apollonius dan ook als een heidens voorbeeld van een wonderdoener om de onzin van dergelijke verhalen in zowel het christendom als andere religies aan te tonen.

Dit betekent niet per se dat de verhalen over Apollonius als voorbeeld hebben gediend voor de evangelieschrijvers, hoewel dit zeker mogelijk is. Het betekent wel dat de wonderverhalen over Jezus niet uniek zijn en dat we ze moeten zien in de context van postume persoonsverheerlijking en legendevorming die vaker plaatsvond als het ging om bijzondere mensen.

Interpretatie van de wonderverhalen

Als je de wonderverhalen uit ‘Marcus’ als niet-historisch beschouwt, wat is dan hun boodschap en betekenis? Hiervoor zijn verschillende interpretatiekaders mogelijk:

  • Volgens veel bijbelwetenschappers zijn de wonderen in de evangeliën bedoeld om Jezus’ autoriteit als Messias en Zoon van God te onderstrepen. Zoals dat dus in de literatuur van die tijd ook (zie hierboven en Mimesis in de evangeliën) bij veel andere mythische helden en (half)goden werd gedaan. De demonische confrontaties kunnen dan worden gezien als een strijd tussen goed en kwaad, waarin Jezus’ macht over het kwade wordt bekrachtigd.
  • Sommige exegeten beschouwen de verhalen over genezingen en demonenuitdrijvingen als symbolische vertellingen die de morele of geestelijke lessen van Jezus moeten illustreren. De genezingen zouden bijvoorbeeld de bevrijding van de mens uit zonde en kwaad symboliseren, en de uitdrijving van demonen zou staan voor het doorbreken van de macht van kwade krachten.
  • Een derde interpretatiekader, dat nog weinig aandacht heeft gekregen, is de invalshoek van Jezus als Zelotenleider. Volgens dit kader was Jezus niet of niet alleen een leraar of profeet, maar vooral de leider van een revolutionaire beweging. De genezingen kunnen in dit kader symbool staan voor het herstellen van de kracht en het bewustzijn van zijn volgelingen, zodat ze voorbereid zouden zijn op de strijd tegen Romeinse overheersing. Demonen kunnen staan voor politieke onderdrukkers en de demonenuitdrijvingen staan dan voor het verdrijven van Romeinse bezetters of hun Joodse handlangers. Het opwekken van doden, zoals het verhaal van Lazarus, kan symbool staan voor het herstel van de natie Israël.

Samenvatting

Als we de wonderverhalen als niet-historisch zien, kunnen ze verschillende betekenissen hebben. Ze kunnen Jezus’ autoriteit als Messias onderstrepen, symbolisch zijn voor bevrijding van zonden, of gezien worden als een een symbolische verpakking van daden van Jezus als revolutionaire leider.

Heeft het beeld van Jezus als nederige wijsheidsleraar wél een historische basis?

De nederige wijsheidsleraar

De “logia”

Zoals je hier uitgebreid kunt lezen, zijn er veel Nieuwtestamentische wetenschappers die denken dat er een bron met uitspraken (“logia”) is geweest die door de evangelieschrijvers gebruikt is. De evangeliën van Matteüs en Lukas hebben veel uitspraken gemeenschappelijk die niet in Marcus voorkomen. Veel van deze uitspraken geven ons een beeld van Jezus als nederige wijsheidsleraar.

Ook vinden we soortgelijke leringen van “de Heer” in de Didache. De Didache (of zoals haar titel zelf zegt: Onderwijs van de Twaalf Apostelen) is een vroegchristelijk geschrift waarvan de datering onder wetenschappers varieert maar dat een sterk Joods karakter heeft.

Sommige leringen in de Didache zijn (bijna) hetzelfde als die in Matteüs; enkele zijn vergelijkbaar met Lukas-uitspraken; andere zijn een toevoeging daaraan, maar hebben eenzelfde karakter.

Opvallend genoeg zegt de Didache van de meeste uitspraken of leringen niet expliciet dat ze van Jezus zelf zijn 2 maar Jezus wordt wel genoemd als “de Knecht die het leven en de kennis bekend heeft gemaakt” en als “de Vervloekte”. De leringen in de Didache worden daarom vaak tot de “logia” van Jezus gerekend.

Logia in Matteüs, Lukas en de Didache

Voorbeelden van logia in Matteüs, Lukas en de Didache zijn:

  • De Bergrede (Matteüs 5:3-12 en Lucas 6:20-38)
  • De Gouden Regel (Matteüs 7:12 en Lucas 6:31): “Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen.
  • Het Onze Vader (Matteüs 6:9-13 en Lucas 11:2-4)

Andere voorbeelden zijn:

Lukas 6:29: Heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen. Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet. Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt. Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen.

Matteüs 6:25-26: Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij?

Matteüs 7:7-11: Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om een brood vraagt, een steen zou geven? Of een slang, als het om een vis vraagt? Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen.

Matteüs 11:28 – 30: Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ Met het ‘juk’ wordt hier de “wetsopvatting” bedoeld, dus de manier van interpreteren en toepassen van de Joodse Wet.

Lukas 18:22-23: Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Nog één ding ontbreekt u. Verkoop alles wat u hebt en verdeel de opbrengst onder de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij!’ Toen de man dat hoorde, werd hij diepbedroefd. Hij was namelijk zeer rijk.

Lukas 22:24: De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar.

Didache 1.3: Zegent wie u vervloeken en bidt voor uw vijanden, en vast voor wie u vervolgen.
Vergelijk Matteüs 5:44 en Lukas 6:27-28.

Didache 1.4: Indien iemand u een klap op de rechterwang geeft, keer hem ook de andere toe.
Vergelijk Matteüs 5:39.

Didache 1.5: Geef aan allen die iets van u vragen, en vraag dat niet terug, want de Vader wil aan allen geven van zijn eigen gaven.
Vergelijk Lukas 6:30 en 35.

Didache 1.6: Laat uw gift zweten in uw handen totdat u weet aan wie het te geven.

Didache 2.4: Hink niet op twee gedachten en spreek niet met een dubbele tong want een dubbele tong is een dodelijke val.
Vergelijk Jakobus 3!

Didache 4.5: Wees niet iemand die de handen uitstrekt om te ontvangen maar die ze intrekt als het op geven aankomt.

Didache 4.8: Wijs de behoeftige niet af maar hebt alle dingen gemeenschappelijk met uw broeders en zeg niet dat iets het uwe is.

Logia in Marcus

Ook het Evangelie volgens Marcus, wat niet tot “Q” wordt gerekend, bevat enkele uitspraken die passen bij het karakter van de Q-uitspraken:

Marcus 2:17: Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. (Een uitgebreidere versie vinden we in Matteüs 9:13)

Marcus 7:15: Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, het zijn de dingen die uit de mens naar buiten komen die hem onrein maken.
Ook deze uitspraak past meer in een stroming die een lichtere wetopvatting heeft en / of in het christendom van Paulus (door wie de schrijver van Marcus vermoedelijk sterk beïnvloed is). In Matteüs 5:17 zegt Jezus juist: “Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.

Marcus 9:35: Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.’ Hij pakte een kind op en zette het in hun midden neer; hij sloeg zijn arm eromheen en zei tegen hen: ‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft.’

Marcus 10:14: ’Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij. Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen.
Ook deze twee uitspraken passen bij het beeld van Jezus als leraar van nederige en zachtmoedige wijsheid.

Analyse

We vinden in deze uitspraken een wijsheidsleraar die een ethiek van radicale zelfopoffering, nederigheid, naastenliefde en geweldloosheid predikt, die de Torah bevestigt, maar herinterpreteert op een vernieuwende manier en zegt de Torah “te vervullen”. Deze leraar is solidair met de armen en heeft een kritische houding tegenover rijkdom. Hij benadrukt eerlijkheid en verantwoordelijkheid en brengt een beeld van God als liefdevolle Vader.

Guy Davenport en Benjamin Urrutia hebben uitspraken van Jezus verzameld in hun boekje “The Sayings of Jesus”. Ze gebruiken hierin woorden uit de canonieke evangeliën, het Evangelie van Thomas, het Evangelie van de Hebreeën, het Evangelie van de Nazoreërs, het Evangelie van de Ebionieten, de Dialoog van de Verlosser , de Didache, het Oxyrhynchus Papyrus, de Talmoed, de Ma’asrot, en citaten van Clemens, Tertullianus en Eusebius. Van elke uitspraak geven ze verantwoording van hun conclusie van authenticiteit.
Hoewel ik niet denk dat alle uitspraken in dit boekje behoorden tot de Q-bron en ook niet dat ze allemaal door één persoon (Jezus) zijn gedaan, verwijs ik voor een totaaloverzicht van de “logia” naar hun boekje.

De gnostische mysticus

In sommige geschriften vinden we “uitspraken van Jezus” met een gnostisch karakter:

Uit De Dialoog van de Verlosser:

Hij die kent, zal tot leven komen en zijn volkomenheid bereiken.

Gelukkig is hij die werd gevonden toen hij zocht. Degenen die oren hebben om te horen, laat hen horen.

Gezegend is hij die weet voor hij wordt, want hij is.

Gezegend zijn zij die begrijpen wat verborgen is, want zij zullen het volmaakte in zichzelf vinden.

Het Koninkrijk der Hemelen is binnenin u en het is buiten u. Wanneer je jezelf kent, zul je ook gekend worden en zul je weten dat je een kind van de levende Vader bent. Maar als je jezelf niet kent, ben je in armoede en ben je de armoede zelf.

De geheimen van het Koninkrijk der Hemelen zullen aan hen worden geopenbaard die begrijpen wat verborgen is, en zij zullen worden vervuld met geestelijke wijsheid.

Thomas 3: Jezus zei: Als jullie zoekers worden naar mij, en jullie niet vinden wanneer jullie onderwezen worden, zullen jullie verontrust raken. En als jullie verontrust raken, zullen jullie verwonderd staan. Want het Koninkrijk is binnenin jullie, en het is buiten jullie.

Thomas 42: Jezus zei: Kom tot zijn, terwijl je voorbijgaat.

Deze gnostische geschriften worden later gedateerd dan de canonieke evangelieën (hoewel in het geval van Thomas niet door alle deskundigen). We zien de gnostische invloed ook al in de later geschreven evangeliën van Lukas en Johannes:

Lukas 17:20-21: De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God is in jullie.
Dit wordt meestal vertaald als “onder jullie”, “in jullie midden” of “binnen jullie bereik”, maar in het Grieks staat hier: ἐντὸς ὑμῶν, dus: binnenin jullie.

Johannes 1:14: “En het Woord is vlees geworden en heeft in ons zijn intrek genomen”.
Ook hier wordt meestal vertaald met “onder ons” in plaats van “in ons”, maar in het Grieks staat er: “Καὶ ὁ Λόγος σὰρξ ἐγένετο καὶ ἐσκήνωσεν ἐν ἡμῖν” (Kai ho Logos sarx egeneto kai eskēnōsen en hēmin), waarin het woordje ἐν letterlijk in betekent.

Johannes 6:51 zegt: “Want mijn vlees is voedsel en mijn bloed is drank.”
Dit lijkt, zeker in combinatie met hoofdstuk 1 van Johannes, te wijzen op de gnostische opvatting over de Logos als “geestelijk voedsel”.

De apocalyptische profeet

Belangrijke uitspraken die aan Jezus worden toegeschreven passen bij het beeld van een apocalyptische profeet die een naderende transformatie van de wereld (apocalyps) aankondigde. Albert Schweitzer was één van de eersten die dit beeld van Jezus in de evangeliën las.

In het Marcus-evangelie begint de missie van Jezus met de boodschap: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’

Marcus 2:17:
Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. (Een uitgebreidere versie vinden we in Matteüs 9:13)
Deze uitspraak past bij Jesjoea als opvolger van Johannes de Doper en hun apocalyptische boodschap. Ook Johannes riep “zondaars” op om zich te bekeren.

Marcus 9:1:
“Ik verzeker jullie: sommigen van hen die hier staan, zullen de dood niet ervaren voordat ze het koninkrijk van God in al zijn kracht hebben zien komen.”

Matteüs 10:23:
“Voorwaar, ik zeg jullie: voordat jullie met alle steden van Israël klaar zijn, zal de Mensenzoon gekomen zijn.”

Marcus 13:26-27:
“Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. Dan zal hij de engelen uitzenden om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel.”

Lucas 14:33:
“Wie niet alles achterlaat wat hij bezit, kan mijn leerling niet zijn.”

“Interim”-ethiek

De ethiek van met name de “Bergrede” is aan de ene kant Torah-getrouw, maar voert de richtlijnen uit de Torah steeds een stap verder: niet doden wordt zelfs niet schelden, geen overspel plegen wordt geen vrouw begeren, geen valse eed afleggen wordt helemaal niet zweren, eerlijk vergelden wordt de andere wang toekeren, je naaste liefhebben wordt je vijanden liefhebben.

Deze ethiek is grotendeels terug te vinden in Philo’s beschrijving van de Essenen (zie Verbanden tussen Jesjoea en de Essenen en hieronder).

Albert Schweitzer karakteriseerde deze leringen van Jesjoea als “interim”-ethiek, namelijk: de ethiek die past bij de verwachting dat het Koninkrijk van God op aarde elk moment werkelijkheid kan worden: Jesjoea vraagt van de mensen om te leven alsof het Koninkrijk er al is.

Om dit te illustreren nogmaals een citaat uit de “Bergrede” in de woorden van Lukas 6:27-31 (die volgens Lukas overigens niet op de berg maar juist op een vlak stuk land wordt uitgesproken):

Heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen. Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet. Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt. Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen.

Hoe paste dit in een tijd waarin de Romeinse overheersers je sloegen en je kleren en je eigendommen afnamen? Hoe kon dit de leer zijn van een apocalyptische beweging die de Romeinen en de Joodse aristocratie uit het land wilde verdrijven?

Volgens Albert Schweitzer moeten we deze radicale ethiek juist zien vanuit de apocalyptische verwachting dat het elk moment afgelopen kon zijn met de overheersing. Het einde van de ellende was aanstaande, de Messias zou ervoor zorgen dat iedereen zijn rechtvaardige loon zou krijgen, dus het volk hoefde niet voor eigen rechter te spelen. Men kon het beste bidden voor de overheersers dat ze hun slechtheid zouden inzien voordat het te laat was.

Mensenzoon, Messias en komende Koning

Albert Schweitzer zag Jezus dus als apocalyptische profeet maar ook als degene die zelf de sleutelrol op zich nam in de vestiging van het koninkrijk van God op aarde, namelijk: als Messias.

Door de vondst en bestudering van de Dode Zeerollen weten we inmiddels veel meer over het karakter van de messiaans-apocalyptische beweging. We weten dat deze beweging geloofde dat er een grote oorlog zou uitbreken die de heidense onderdrukkers zou vernietigen. Volop worden in de Dode Zeerollen de profetieën van Jesaja en Daniël genoemd met het idee dat de Messias, een afstammeling van David, de overheersers zou overwinnen en Israel zou herstellen. 

In een aantal teksten in de evangeliën worden deze profetieën op Jezus toegepast. Jezus noemt zichzelf de Mensenzoon (letterlijk: “zoon van de mens”), hiermee verwijzend naar Daniël 7:13-14 waar gezegd wordt dat met de komst van de Mensenzoon het koninkrijk zal aanbreken en Israel zal worden verhoogd.

Jezus kwam volgens Marcus Jeruzalem in als koning (Marcus 11:1-11). Na de “tempelreiniging” zegt Jezus op het tempelplein (Marcus 12:35-37):

‘Hoe kunnen de schriftgeleerden beweren dat de messias een zoon van David is? Zelf heeft David, geïnspireerd door de heilige Geest, gezegd: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” David noemt hem Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ 

De uitspraak in Marcus 2:27: De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat, kan uit de School van Hillel komen (zie onder), maar past ook bij het beeld van de toekomstige Koning van de Joden die – net als David – verheven was boven de strikte toepassing van de Torah.

Het opschrift op Jezus’ kruis, dus de veroordeling die hem ten laste werd gelegd, was “Koning van de Joden”. Dit betekent dat in ieder geval de Romeinen hem zagen als iemand die het koningschap claimde.

Ook uit twee uitspraken van Jezus’ volgelingen na zijn dood kunnen we afleiden hoe de beweging tegen hem aankeek:

Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden. (Lukas 24:21, de “Emmaüsgangers”)

Zij die bijeengekomen waren, vroegen hem: ‘Heer, gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen?’ (Handelingen 1:6)

Marcus geeft ons ten slotte een uitspraak van Jezus die bevestigt dat Jezus zijn messias-zijn interpreteerde zoals dat in de messiaans-apocalyptische beweging paste, namelijk als de toekomstige machthebber namens Jahweh:

U zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel. (Marcus 14:62)

De lijdende Messias

De passieverhalen en een aantal uitspraken over en van Jezus in de evangeliën geven ook een ander beeld van Jezus als Messias, namelijk als de lijdende Messias.

Matteüs 8:16-17:
Met een enkel bevel dreef hij de geesten uit, en allen die ziek waren genas hij,opdat in vervulling ging wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.’
Dit verwijst naar Jesaja 53:4 en duidt Jezus als degene die het lijden van anderen op zich neemt.

Lucas 22:37:
Want ik zeg jullie: wat geschreven staat, moet in mij tot vervulling komen: ‘Hij werd tot de misdadigers gerekend’. Inderdaad, nu wordt voltrokken wat over mij gezegd is.
Dit verwijst naar Jesaja 53:12 en onderstreept dat Jezus zichzelf ziet als vervulling van de lijdende knecht.

Marcus 8:31:
Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel moest lijden, door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen moest worden en gedood worden, en na drie dagen zou opstaan.
Dit patroon herhaalt zich in Marcus 9:31 en Marcus 10:33-34.

Matteüs 20:28 / Marcus 10:45:
De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.

Marcus 14:22-24:
Neem, dit is mijn lichaam. […] Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.

Johannes 1:29:
Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.
Johannes de Doper identificeert Jezus hier als het offerlam dat lijdt om anderen te bevrijden.

Johannes 10:11:
Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.

Johannes 12:24-25:
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen. Maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven liefheeft, verliest het, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwige leven.

Johannes 15:13:
Niemand heeft grotere liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.

Deze teksten bevestigen samen het beeld van Jezus als een Messias die lijden en dood als onderdeel van zijn missie ziet. Dit is een nieuwe interpretatie van de lijdende knecht zoals die beschreven staat in Jesaja 53.

Het beeld van de lijdende Messias is niet tegenstrijdig met het beeld van de apocalyptische profeet, maar lijkt wel te schuren met het vorige beeld, dat van de Messias-Koning en met volgende beeld dat ik zal behandelen, dat van de Zelotische rebellenleider.

De Zelotische rebellenleider

Van het beeld van de apocalyptische profeet en de Messias met koningschapsaspiraties, is het een kleine stap naar het beeld van Jezus als Zelotische rebellenleider. Dat ook dit beeld in de evangeliën terug te vinden is, onderbouw ik in een apart artikel op deze website: Jezus als Zelotenleider. De belangrijkste aanwijzingen behandel ik hier kort nog eens.

Zelotische uitspraken in Marcus en Matteüs

Met name de evangeliën van Marcus en Matteüs hebben uitspraken die een veel minder liefdevolle en verdraagzame Jezus laten zien dan de uitspraken die ik citeerde in de paragraaf over Jezus als wijsheidsleraar:

Marcus 4:24: Let goed op wat je hoort: met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden, en er zal je zelfs meer worden toebedeeld. Want wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen.

Marcus 8:38: Wie zich tegenover de trouweloze en zondige mensen van deze tijd schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt.

Marcus 9:19: Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen?

Marcus 9:43-48: Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen naar de Gehenna te moeten gaan, naar het onblusbare vuur. Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden. En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft. (Dezelfde tekst vinden we ook in het Evangelie van Matteüs, maar in uitgebreidere vorm.)

Marcus 10:9, 11: Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden. […] Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel; en als zij haar man verstoot en met een ander trouwt, pleegt zij overspel.

Matteüs 7:22: Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, hebben wij niet in uw naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in uw naam?” En dan zal ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”

Matteüs 23:27:
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden.
Vergelijk deze felheid met Johannes de Doper (Marcus 3:7).

Matteüs 19:28:
Wanneer de wereld opnieuw geboren wordt en de Mensenzoon op zijn glorieuze troon zit, zullen ook jullie die mij gevolgd zijn op twaalf tronen zitten en rechtspreken over de twaalf stammen van Israël.

Matteüs 8:12: Maar de erfgenamen van het koninkrijk [de Joden] zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.
Is dit een voorbeeld van de latere anti-Joodse tendens uit de tijd dat het christendom los was geraakt van haar wortels? Of een uitspraak die wel degelijk past binnen het Joods-apocalyptisch denken van een beweging die de andere Joden, die niet meegaan in hun “rechte leer”, verwerpt?

Een vergelijkbare uitspraak vinden we in Matteüs 24:50-51:
Dan zal de heer van die dienaar komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent, en hij zal hem straffen met zijn zwaard en hem het lot van de huichelaars laten ondergaan; daar zal hij met hen jammeren en knarsetanden.

In Matteüs 10:5 vinden we een radicaal Joodse (Zelotische) uitspraak die geen ruimte biedt voor heidenen maar ook het oordeel aankondigt voor Joden die niet de juiste weg kiezen: Sla niet de weg naar de heidenen in en bezoek geen Samaritaanse stad. Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël. […] En als ze je niet willen ontvangen noch naar je woorden willen luisteren, verlaat dan dat huis of die stad en schud het stof van je voeten. Ik verzeker jullie: de dag van het oordeel zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad.

In het Evangelie van Lukas vinden we uitspraken die lijken op de hierboven genoemde oordelende uitspraken in het Matteüs-evangelie (wat erop kan wijzen dat de schrijver van Lukas het Matteüs-evangelie of haar bron gekend heeft), maar vaak niet openlijk afwijzend ten opzichte van heidenen: Lukas 6:46, 10:10-12, 13:27-28.

Ook vinden we in Lukas enkele uitspraken die duidelijk passen bij een opstandige beweging:

Lukas 12:49-53: “Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’”

Lukas 19:26-27: “Ik zeg jullie: aan ieder die heeft zal gegeven worden, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft worden ontnomen. En die vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng ze hier en dood ze voor mijn ogen.

Opvallend is dat deze uitspraak door Lukas is verpakt in een gelijkenis. Terwijl het een uitspraak is die past bij de traditie die Matteüs gebruikte en bij het beeld van Jesjoea als Zelotenleider.

Deze uitspraken passen – in tegenstelling tot de uitspraken in de paragrafen over Jezus als wijsheidsleraar en als lijdende Messias – duidelijk bij de Zelotische “Qumran”-stroming. Ze passen bij een Jesjoea die een leider in deze Zelotische stroming is geweest.

De Zoon van God

Ten slotte presenteren alle vier de canonieke evangeliën Jezus als Zoon van God.

Marcus heeft in zijn verhaal op verschillende plaatsen uitroepen van God, Satan of demonen en mensen geplaatst die dit onderstrepen. Deze uitroepen onderbreken vaak de rest van het verhaal en staan op gespannen voet met de hierboven weergegeven uitspraken die Jezus juist als apocalyptische Zelotische leider neerzetten:

Marcus 1:1: Het begin van het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.

Marcus 9:7 (De verheerlijking op de berg): Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem.

Marcus 15:39 (Bij de kruisiging): Toen de centurio die tegenover hem stond hem zo hoorde sterven, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’

Ook Matteüs heeft op een aantal plaatsen dit soort uitspraken.

Bij Lukas staat dit beeld meer centraal en strijdt minder met andere beelden. Hij presenteert Jezus als universele Zoon van God van zijn geboorte af en als verlosser van de mensheid:

Lukas 1:35 (De aankondiging aan Maria): De heilige Geest zal over je komen, en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het heilige dat geboren wordt, Zoon van God worden genoemd.

Johannes biedt het meest theologische en uitgesproken beeld van Jezus als Zoon van God, inclusief zijn pre-existentie en volledige eenheid met God. In dit evangelie wordt Jezus expliciet en herhaaldelijk geïdentificeerd als Zoon van God, zowel door Jezus zelf als door anderen:

Johannes 3:16: Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven.

Verklaringen voor de verschillende beelden

Eén en dezelfde persoon?

De vraag dringt zich op of deze verschillende beelden kunnen teruggaan op één en dezelfde persoon en of alle uitspraken in de evangeliën werkelijk door één persoon gezegd kunnen zijn.

In sommige uitspraken noemt Jezus zichzelf de Enige Zoon (van God dus, Johannes 3:16); in andere juist – in tegenstelling daarmee – “zoon van de mens”. Sommige uitspraken lijken de voorschriften van de Torah te ontkrachten, maar andere zijn zelfs strenger dan die Torah. Ook is het verwonderlijk dat Jezus in sommige uitspraken een “ruime wetsopvatting” verkondigt terwijl Johannes de Doper vóór hem en Jakobus ná hem (volgens o.a. Hegesippus bij Eusebius) en de Nazoreeërs en Ebionieten lang daarna (volgens o.a. Epiphanius en Irenaeus) een streng joods-wettisch karakter hadden.

Ten slotte zijn de liefdevolle en nederige uitspraken moeilijk te rijmen met het scenario dat Jezus een Zelotische rebellenleider en beoogd koning van de Joden is geweest.

Van de gnostische uitspraken kunnen we met vrij grote zekerheid zeggen dat ze niet door de historische Jood Jezus zijn gezegd maar afkomstig zijn uit (een) latere, gnostische bron(nen).

Maar hoe kunnen we de overige verschillende beelden verklaren? En wat heeft de historische Jezus waarschijnlijk zelf gezegd?

Wat zei Jezus zelf?

In de 19e eeuw probeerden liberale theologen en wetenschappers de “historische Jezus” te scheiden van de “Christus van het geloof.” Albert Schweitzer concludeerde dat de resultaten van deze pogingen vaak meer een projectie van de onderzoekers bleek te zijn dan een objectieve reconstructie.

In de 20e eeuw verschoven theologen in navolging van Rudolf Bultmann hun focus naar het kerygma, de verkondiging van het geloof. Bultmann stelde dat het niet relevant was om de historische details van Jezus’ leven te achterhalen; belangrijker was hoe zijn boodschap en betekenis (het kerygma) door gelovigen werd verstaan en beleefd. Ook dit leidde niet tot een sluitend beeld van Jezus, omdat de interpretatie van het kerygma opnieuw sterk cultureel bepaald en subjectief bleek te zijn.

Aan het einde van de 20e eeuw kwam de Third Quest for the Historical Jesus op en werd opnieuw geprobeerd om een historisch accuraat beeld van Jezus te vormen, ditmaal met nieuwe archeologische inzichten, teksten zoals de Dode Zeerollen en interdisciplinair onderzoek. Zelfs met deze nieuwe methoden bleek een definitieve en objectieve reconstructie van Jezus niet goed mogelijk.

Als ik hieronder dus probeer te analyseren welke uitspraken wel en niet van de historische Jezus zijn, blijft dat mijn interpretatie en valt weinig met zekerheid te zeggen.

Vergelijking met uitspraken van de Essenen

Zoals beschreven in Verbanden tussen Jesjoea en de Dode Zeerollen vinden we in de Dode Zeerollen teksten van de Qumran-gemeenschap die sterk lijken op sommige aan Jezus toegeschreven uitspraken:

  • 1QS 8:3-5: “Gezegend is degene die in wijsheid wandelt en rechtvaardigheid beoefent en spreekt waarheid van harte. Gezegend is degene die tot geen mens met leugens heeft gesproken en geen boosaardige gerucht heeft gehoord en zijn oor niet heeft neergelaten om naar bedrog te luisteren. Gezegend is degene die in het verborgene God zoekt met heel zijn hart en geen vleugje verraad in zijn ziel koestert.” 
    Vergelijk dit met de “zaligsprekingen” in de Bergrede in Matteüs.
  • 1QS 1:10-11: “Zij moeten elkaar liefhebben als zichzelf, en elke man moet zijn broeder helpen.”
    Volgens Matteüs 22:39 zegt Jezus: “Heb uw naaste lief als uzelf.

Ook vinden we bij Philo en Josephus leringen van de Essenen die we terugzien in uitspraken van Jezus in de evangeliën:

  • Philo schrijft over de Essenen: “Zij weigeren om eden te zweren, omdat ze geloven dat elk woord dat zij spreken sterker is dan een eed.
  • En: “De belangrijkste doctrine van de Essenen is om eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid te zoeken.
  • Een andere belangrijke doctrine van de Essenen was volgens Philo: “Verzamel op aarde niets voor jezelf en richt je geest alleen op de hemel.”
    Vergelijk Matteüs 6:19: “Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde, waar mot en roest ze vernietigen en waar dieven inbreken en stelen. Verzamel schatten in de hemel, waar mot noch roest ze vernietigen en waar dieven niet inbreken en stelen.”
  • Philo schrijft dat de Essenen leren dat zij, wanneer ze geroepen worden om zich toe te wijden aan de verering van God, zelfs hun eigen ouders en vaderland moeten verlaten voor het koninkrijk van God.
    Lukas 18:29: “Ik verzeker jullie: iedereen die huis of vrouw, broers of zusters, ouders of kinderen heeft achtergelaten omwille van het koninkrijk van God, zal reeds in deze tijd het veelvoudige ontvangen.”
  • Philo schrijft: “De Essenen waren vastberaden om nooit een aardse mens vader of meester te noemen, want zij zeggen: ‘Wij hebben slechts één vader en meester.’
    Matteüs 23:9-10: “En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar.”
  • Josephus schrijft dat de Essenen de volgende regel hebben: “Maar voordat hij aan de gemeenschapsmaaltijd mag deelnemen, moet hij de gelofte afleggen dat hij ten eerste God zal dienen en ten tweede zijn medemens rechtschapen zal behandelen”
    Vergelijk Matteüs 22:37-40, Marcus 12:29-31 en Lukas 10:27.

Mogelijk komt een deel van de “logia” van Jezus van de “Rechtvaardige Leraar” van Qumran over wie we lezen in de Dode Zeerollen. Dit inzicht helpt ons niet zoveel, want we weten niet wie deze Leraar geweest is en wanneer hij leefde. Dr. Robert Eisenmann onderbouwt dat Jezus’ broer en opvolger Jakobus de “Rechtvaardige Leraar” is geweest en het is zelfs denkbaar dat Jezus zelf die Leraar geweest. Beide stellingen zijn niet sluitend te bewijzen.

Mijn conclusie is wél dat de beweging van Jezus past in de apocalyptische Esseense stroming of misschien zelfs geïdentificeerd kan worden met de Galileese tak van die stroming die door Philo wordt genoemd. Mogelijk zijn de bovengenoemde uitspraken – geheel of gedeeltelijk – door Jesjoea de Nazoreeër zelf gesproken, mogelijk waren ze al vóór hem in omloop. Het is zelfs mogelijk dat ze deels ná Jezus in de gemeenschap van zijn volgelingen zijn ontstaan.

Het Evangelie van de Nazoreeërs

Bij Hiëronymus vinden we enkele citaten van wat mogelijk de vroegste versie van een “evangelie” is geweest: het “Evangelie van de Nazoreeërs”.

De teksten werden volgens Hiëronymus gebruikt door de Nazoreeërs, een christelijke groep die ook in zijn tijd nog veel kenmerken had van het Jodendom. De Nazoreeërs uit Hiëronymus’ tijd zagen Jezus als de Messias, maar bleven de Torah naleven en de citaten uit het “evangelie” zijn ook Torahgetrouw.

Hiëronymus vermeldt dat Het Evangelie van de Nazoreeërs waarschijnlijk in het Aramees of Hebreeuws was geschreven. Sommige citaten uit Het Evangelie van de Nazoreeërs lijken overeen te komen met teksten in Matteüs, maar hebben nuances die wijzen op een oudere traditie.

In de citaten van Hiëronymus vinden we:

  • De doop van Jezus door Johannes de Doper.
  • Jezus’ uitspraak dat hij niet kwam om de wet af te schaffen, maar om deze te vervullen.
  • De uitspraak dat hij zelf het ware offer zou brengen. (Dit is niet Paulinisch bedoeld als het “offer voor de zonde der wereld” maar apocalyptisch bedoeld als de uiterste consequentie voor trouw aan JHWH en de Torah en Jezus’ “roeping” als Messias-Koning.)
  • De aanstelling van Simon Petrus als leider.

Van deze uitspraken kunnen we vermoeden dat ze gedaan zijn door de historische Jezus de Nazoreeër.

Jezus was zelf waarschijnlijk ook een Torah-getrouwe Jood.

Jezus en de Torah

Van Jesjoea’ voorganger Johannes de Doper wordt gezegd: “Hij at niet en dronk niet” en “Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer, en wijn en andere gegiste drank zal hij niet drinken.” Jesjoea’s opvolger Jakobus was iemand die de sabbat hield, waarschijnlijk geen vlees at (of zich in ieder geval nauw aan de Joodse voedelwetten hield) en zich onthield van seksuele gemeenschap. Weliswaar stellen de evangelisten hier een Jezus tegenover die juist wel “at en dronk” (volgens zijn tegenstanders “een dronkaard, een vriend van tollenaars en zondaars”), maar aangezien zijn voorganger én zijn opvolger een ascetische levensstijl hadden, is het moeilijk voor te stellen dat Jezus een tegenovergestelde levensstijl gehad zou hebben. Het is dan ook waarschijnlijk dat ook Jesjoea zich aan de Joodse sabbat-, voedsel- en reinheidswetten hield. Van uitspraken waarin de Torah minder strikt wordt genomen, kunnen we ons dan ook afvragen of ze van Jezus komen.

De volgende Torah-getrouwe uitspraken lijken dan weer wél te passen bij een beweging die zich nauwkeurig aan de Torah hield:

Matteüs 5:19: Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. (Vergelijk Jakobus 2:10)

Matteüs 7:21: Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader. (Vergelijk Jakobus 1:22)

Matteüs 5:34-37: En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad. (Vergelijk Jakobus 5:12)

Hoewel deze laatste drie, omdat Jakobus bijna hetzelfde schrijft, juist ook van Jakobus zelf afkomstig zouden kunnen zijn en in dat geval zou dat voor de hele “Bergrede” kunnen gelden.

Ook in de Didache vinden we het houden van de Torah als belangrijk uitgangspunt:

Didache 4.13: Verzaak de geboden van de Heer niet maar bewaar wat u hebt ontvangen zonder [daaraan] toe te voegen of ervan weg te laten.

We kunnen de historische Jezus dus waarschijnlijk zien als een Torah-getrouwe Jood, wat past bij een deel van de wijsheidsuitspraken en bij het beeld van Jezus als apocalyptische profeet en mogelijk Zelotenleider.

Kritiek op rijkdom en waardering voor armoede

Er zijn veel aanwijzingen dat de kritiek op rijkdom en de waardering voor (en compassie met) armoede, ook authentiek van Jezus afkomstig is. Dit komt in veel bronnen voor:

Matteüs 6:19: Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen.

Lukas 6:20, 24: Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God. […] Maar wee jullie die rijk zijn, jullie hebben je deel al gehad.

In alle drie de synoptische evangeliën lezen we: Het is makkelijker voor een kameel om door het oog van de naald te gaan, dan voor een rijke om het koninkrijk binnen te gaan.

Lukas 18:22-23: Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Nog één ding ontbreekt u. Verkoop alles wat u hebt en verdeel de opbrengst onder de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij!’ Toen de man dat hoorde, werd hij diepbedroefd. Hij was namelijk zeer rijk.

Ook Jakobus, leider van de Nazoreeërs van 30 – 60 nC, schrijft hierover in zijn brief (hoewel we niet zeker weten of Jakobus werkelijk de schrijver van deze brief is geweest):

Jakobus 2:5: Heeft God niet juist hen die naar wereldse maatstaven arm zijn, uitgekozen om rijk te zijn door het geloof en deel te krijgen aan het koninkrijk dat hij heeft beloofd aan wie hem liefhebben?

Jakobus 5:1-3: En nu iets voor u, rijken! Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u komt. Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten. Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw lichaam verteren. U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel de tijd ten einde loopt.

We zien dezelfde strekking in het Evangelie van Thomas:

Thomas 63: Jezus zei: Er was eens een rijk man die vele bezittingen had. Hij zei: Ik zal mijn rijkdommen gebruiken om te zaaien, te maaien en te planten om mijn voorraadschuur te vullen met de oogst, zodat ik aan niets gebrek zal lijden. Aldus waren zijn gedachten, en in diezelfde nacht stierf hij. Wie oren heeft, laat hem horen.

Thomas 64: Ga naar buiten de straat op. Breng allen die je aantreft mee om te dineren. Handelaren en kooplieden zullen de plaatsen van mijn Vader niet betreden. Of in de versie van Lukas 14:21: Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.

En in de Didache:

Didache 13.4: Geeft die eerstelingen dan aan de armen.

En ook vinden we dit in het “Evangelie van de Hebreeën” dat door Origenes geciteerd wordt:

Hoe kunt u zeggen: Ik heb me gehouden aan de Wet en de Profeten, terwijl in de Wet geschreven staat: Heb je naasten lief als jezelf? En kijk: veel zonen van Abraham, jullie broeders, gaan gekleed in lompen en sterven van honger, terwijl uw huizen vol zijn van goede dingen en niets daarvan naar hen gaat.

Jezus over de heidenen

Matteüs 7:6, onderdeel van de Bergrede, zegt:

‘Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen.’

Dit wordt geciteerd in de Didache als gezegd door “de Heer”. Hoewel in de Didache nergens expliciet wordt gezegd dat met “de Heer” Jezus bedoeld wordt, is het een aanwijzing dat dit een uitspraak van Jezus is geweest. In de Didache wordt dit geïnterpreteerd als “wie zijn gedoopt in de naam van de Heer”. Dat lijkt ruimte te bieden voor heidenen, maar dat is waarschijnlijk maar schijn. Waarschijnlijk bedoelt de spreker dit alleen voor Joden en dan ook nog specifiek voor degenen die zich hadden laten dopen met de doop van Johannes.

We vinden de woorden over de honden en het brood ook in Marcus 7 (overgenomen door Matteüs in hoofdstuk 15) maar dan op een totaal andere manier:

Er kwam al meteen een vrouw die over hem gehoord had naar hem toe, en zij viel voor zijn voeten neer. Ze had een dochter die door een onreine geest bezeten was. Deze vrouw was van Syro-Fenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte hem om bij haar dochter de demon uit te drijven. Hij zei tegen haar: ‘Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren.’ De vrouw antwoordde: ‘Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen.’ Hij zei tegen haar: ‘Dat hebt u goed gezegd. Ga naar huis, de demon heeft uw dochter al verlaten.’

In vers 27 spreekt Jezus woorden die vergelijkbaar zijn met de woorden uit Matteüs 7 en de Didache. Maar dan komt Marcus met een wending waardoor zijn “Jezus” 180 graden omkeert. Het is onwaarschijnlijk dat Jezus werkelijk deze wending heeft gemaakt. Veel waarschijnlijker is het dat Marcus deze wending maakt om de ruimte voor heidenen uit de leer van Paulus in Jezus’ leven en woorden in te voegen.

In Matteüs 8:5-13 en Lukas 7:1-10 komt een Romeinse centurio naar Jezus en vraagt om genezing voor zijn dienaar. Jezus prijst het geloof van deze niet-Joodse man en zegt in Matteüs:

Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.’

Jezus lijkt hier dus zelf al ruimte te maken voor heidenen in het “koninkrijk van de hemel” en vervloekt de Joden (de “erfgenamen van het koninkrijk”). Maar in Matteüs 10 stuurt Jezus de Twaalf erop uit en zegt:

‘Sla niet de weg naar de heidenen in en bezoek geen Samaritaanse stad. Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël. Ga op weg en verkondig: “Het koninkrijk van de hemel is nabij.”

Dit is totaal in tegenspraak met elkaar. Wat mij betreft is het waarschijnlijk dat pas na Jezus’ dood (waarbij de Joodse aristocratie mogelijk een rol heeft gespeeld) christenen hebben geconcludeerd dat “de erfgenamen van het koninkrijk” hun erfenis verspeeld hadden. Welke christenen dit zijn geweest en wanneer ze dit hebben geconcludeerd, is moeilijk nog te achterhalen. 2

Invloed van de rabbijnse school van Hillel?

Zoals gezegd is het de vraag of de uitspraken in met name Marcus en Lukas die het gezag van de Torah of een strikte toepassing daarvan ter discussie stellen, afkomstig zijn uit de beweging van de Nazoreeërs. Waarschijnlijk speelt de invloed van Paulus hier sterk mee, maar het is ook mogelijk dat sommige van deze uitspraken afkomstig zijn uit de School van Hillel, onderdeel van de Farizeese stroming. Wie was deze Hillel?

Rond 150 vC ontstond de stroming van de Farizeeën als een beweging van “afgescheidenen” (van פְּרוּשִׁים, pĕrûšîm, wat “apart gezet” betekent). In deze beweging ontstonden nieuwe interpretaties van de Joodse Wet en de mondelinge overlevering, en stonden diverse “rabbi’s” op.

Rabbi Hillel, die leefde van ca. 50 vC tot ca. 10 nC, was één van de meest invloedrijke personen binnen de Farizeese beweging en werd een vooraanstaande Joodse wetsgeleerde. Hij was een afstammeling van koning David. Hij stichtte zijn eigen school: de School van Hillel. Hillel was, samen met tijdgenoot en rivaal Rabbi Shammai, waarschijnlijk het hoofd van het Herodiaanse Sanhedrin, dat opnieuw werd samengesteld nadat Herodes in 37 vC de macht greep en de Makkabeeën vernietigde. Ook was hij de grootvader van Gamaliël, de hogepriester die in Handelingen genoemd wordt. Hillel werd de vader van de Farizese Rabbijnse stroming en leeft in deze traditie voort als een man van vrede, een vriend van alle mensen, een betrokken en ijverig leraar. Hij wordt gezien als een hartstochtelijk geleerde van de joodse geschriften en een man met veel geduld en zelfbeheersing. Hij beschouwde broederlijke liefde als een kernwaarheid van het joodse geloof. In tegenstelling tot zijn rivaal Rabbi Shammai was Hillel een voorstander van een vrije interpretatie van de Joodse Wet. 

Onder leiding van Rabbi Johanan ben Zakkai, die leefde van ongeveer 30 tot 90 nC, vestigden de Farizeeën een academie in Yavneh (Jamnia), wat een belangrijk centrum werd voor Joodse wetgeving en leer. Hier werd de basis gelegd voor wat later de Misjna zou worden. Na de verwoesting van Jeruzalem speelde hij een belangrijke rol in de heropbouw van het Jodendom. Hij maakte van de nederlaag een religieuze transformatie, door het zwaartepunt van het Jodendom van tempel naar Torah te verschuiven. Hij vroeg Vespasianus toestemming voor het centrum in Yavneh. Dit betekende het begin van een nieuwe, door Rome toegestane versie van het Jodendom, die zich afwendde van de messiaanse verwachting en zich richtte op farizeïsche wetinterpretatie en compromis.

Van ongeveer 50 tot 135 nC leefde Rabbi Akiva. Ook hij heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de Joodse mondelinge traditie en de Mishna, maar maakte later een verschuiving naar het messianisme. Akiva was degene die Simon Bar Kochba openlijk als de Messias uitriep, wat laat zien dat hij bewust brak met het afwachtende, moreel-neutrale Jodendom van Johanan ben Zakkai.

De Joodse religieus-wetenschappelijke discussies in de eerste helft van de eerste eeuw gingen over de functie van de sabbat en andere wetten. Hillel en zijn volgelingen leerden dat de wetten bedoeld waren voor het welzijn van de mens, en dat ze niet star nageleefd moesten worden ten koste van het menselijk leven. We hebben gezien dat deze benadering ook Jezus in de mond wordt gelegd, zoals bijvoorbeeld in Marcus 2:27:

De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.

In de Esseense stroming, waarvan de beweging van Jezus waarschijnlijk deel uitmaakte, lag de nadruk juist op een strikte naleving van reinheidswetten en rituele reinheid. De Farizeeën waren pragmatischer in het naleven van de reinheidswetten in het dagelijks leven.

Een uitspraak als “Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, het zijn de dingen die uit de mens naar buiten komen die hem onrein maken” (Marcus 7:15) zou dan ook beter passen bij de filosofie van Rabbi Hillel dan bij andere meer strikte interpretaties van de Joodse wet, zoals die van de Essenen of de school van Shammai. Hoewel de uitspraak ook uit het hellenistisch denken kan komen.

Er zijn nog meer opvallende gelijkenissen te vinden tussen uitspraken uit de vroege rabbijnse traditie, met name van Rabbi Hillel, en uitspraken die in de evangeliën Jezus in de mond worden gelegd:

  • Volgens Babylonische Talmoed, Shabbat 31a krijgt Rabbi Hillel een verzoek om de hele Thora samen te vatten. Daarop zegt Hillel: “Wat u zelf haat, doe dat ook een ander niet aan. Dit is de hele Wet; de rest is de uitleg daarvan. Ga heen en leer.
    Volgens Sifra Kedoshim 4:12 zegt Rabbi Akiva: “Heb uw naaste lief als uzelf – dit is het hoogste principe van de Wet.
    Vergelijk opnieuw Matteüs 22:37-40, Marcus 12:29-3 en Lukas 10:27.
  • Volgens Pirkei Avot 1:12 zegt Rabbi Hillel: “Wees van de leerlingen van Aäron: een vredevorst, die vrede nastreeft, die mensen liefheeft en hen tot de Torah brengt.”
    Volgens Matteüs 5:9 zegt Jezus: “Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.”
  • Volgens Avot de-Rabbi Nathan, 12 zegt Rabbi Hillel: “Mijn vernedering is mijn verheffing en mijn verheffing is mijn vernedering.” en Pirkei Avot 4:10 zegt: “Zit niet te hoog in uw eigen ogen.
    Volgens Marcus 9:35 zegt Jezus: “Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.” en volgens Matteüs 23:11: “De grootste onder jullie zal jullie dienaar zijn. Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.”
  • Volgens Pirkei Avot 2:7-8 zegt Rabbi Hillel: “Wie veel geld verzamelt, verzamelt zorg; […] wie veel Torah verzamelt, verzamelt leven. Wie zich verwerft een goede naam, die verwerft iets voor zichzelf. Wie zich verwerft kennis der wet, die verwerft leven in de toekomende wereld.”
    Volgens Matteüs 6:25-26 zegt Jezus: “Maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?“.
  • Volgens Pirkei Avot 2:5 zegt Rabbi Hillel: “Oordeel uw medemens niet totdat u in zijn plaats bent geweest.
    Volgens Matteüs 7:1 zegt Jezus: “Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.
  • Volgens Rosh Hashanah 17b zegt Rabbi Huna:Hij die afziet van zijn recht [om straf te eisen], wordt al zijn ongerechtigheden vergeven.” Hoewel dit een latere uitspraak is, is dit kenmerkend voor het geloof van de Farizeeën en de rabbijnse traditie dat God vergeeft als de mens zelf anderen vergeeft.
    Volgens Matteüs 6:14-15 zegt Jezus: “Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar als u de mensen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.” Hetzelfde principe zien we in het “Onze Vader”-gebed.

Het is heel goed mogelijk dat de leer van Hillel, die zijn leer tegen de strenge school van Rabbi Shammai in bracht, en later de leer van Johanan ben Zakkai en Akiva invloed heeft gehad op de Joodse gemeenschappen in de diaspora. Deze leer zou dan doorgewerkt hebben in de vroege christengemeenschappen en door de evangelieschrijvers aan Jezus zijn gekoppeld. Op die manier kunnen uitspraken van deze rabbi’s in de mond van de Jezus van de evangeliën zijn gelegd, hoewel – nogmaals – de uitspraken ook uit het (joods-) hellenistisch denken afkomstig kunnen zijn.

De gekruisigde

Nóg een opvallende tegenstrijdigheid tussen de verschillende bronnen over Jezus, is het vermelden van de kruisiging van Jezus. In de brieven van Paulus staan veel verwijzingen naar de kruisiging. Voor Paulus zijn de kruisdood en de opstanding de enige belangrijke zaken als het om Jezus gaat. Ook de evangeliën werken in hun verhaal naar de kruisiging toe.
Maar in de geschriften uit de Joodse beweging van Jakobus en Simon Petrus, de Didache, de brief van Jakobus en de pseudo-Clementijnse geschriften, vinden we geen enkele verwijzing naar de kruisiging…

In de woorden van Dr. James Tabor:

…dat er niets in dit document staat dat overeenkomt met het “Evangelie” van Paulus: geen goddelijkheid van Jezus, geen verzoening door zijn lichaam en bloed, en zelfs geen directe verwijzing naar Jezus’ opstanding uit de dood. In de Didache is Jezus degene die de kennis van het leven en het geloof heeft gebracht, maar er wordt geen enkele nadruk gelegd op de figuur van Jezus los van zijn boodschap.

Tabor, J. D. (2012). Paul and Jesus: How the apostle transformed Christianity. New York, NY: Simon & Schuster.

De enige aanwijzing dat de schrijvers van de Didache met Κύριος (“Heer”) net als Paulus de man bedoelen die door Pilatus werd gekruisigd, is vers 16:5:

Dan zal de hele mensheid tot de vuurproef van het oordeel komen, en velen zullen struikelen en verloren gaan. Maar wie volharden in hun geloof zullen worden behouden omwille van de Vervloekte Zelf.

We kunnen dit woord Vervloekte moeilijk anders interpreteren dan wijzend op iemand die iets vreselijks is overkomen zoals een gewelddadige dood. Maar alles wijst erop dat de directe volgelingen van Jezus (de Nazoreeërs c.q. de beweging van De Weg) die dood niet als het belangrijkste element van hun leer zagen. Paulus deed dat wel en de evangelieschrijvers zijn hem daarin gevolgd.

Zoon van God?

We zagen hierboven dat verschillende beelden van Jezus terug te vinden zijn in de evangelieteksten: apocalyptische profeet, Mensenzoon en Messias-Koning, lijdende Messias en Zelotische rebellenleider. Welke van deze beelden het meest klopt met de historische Jezus, blijft onduidelijk. Misschien passen ze allemaal tot op zekere hoogte. Maar hoe dan ook: al deze beelden zien Jezus als mens, als orthodoxe Jood die past binnen de apocalyptische beweging van die tijd.

Wat kunnen we zeggen over het beeld van Jezus als Zoon van God? Hierover geef ik een lang citaat van Charles Vergeer uit zijn boek “Een nameloze, Jezus de Nazarener”:

De totstandkoming van deze vergoddelijking tussen de dood van Jezus en de verkondiging van de levende Heer door Paulus in, behoort tot de belangrijkste en boeiendste ontwikkelingen van de geschiedenis, al onttrekt de wijze waarop dit gebeurde zich verregaand aan onze waarneming. In een verloop van slechts enkele tientallen jaren wordt de man die misschien meende de Messias te zijn, maar wiens aanslag op de tempel mislukte en die door toedoen van de Romeinen als misdadiger een slavendood stierf, tot de Christus gemaakt, van wie Paulus meteen na zijn bekering zei: ‘Deze is de zoon Gods’ (Hand. 9. 20). Nadien verkondigt Marcus dan de blijde boodschap van ‘Jezus Christus, de zoon van God’.

Dat Jezus zichzelf niet als zoon van God beschouwde, blijkt bij aandachtige lezing van het evangelie van Marcus. Dat hij, als vrome jood, zich niet als zoon van de Gezegende kòn zien, is eigenlijk vanzelfsprekend. We zagen dat telkens wanneer iemand dit suggereert, opmerkt of het hem vraagt, hij een wijkend antwoord geeft, zwijgt of ontkent. Als bijvoorbeeld de rijke jongeman hem vleiend aanspreekt met ‘Goede Meester’, is het niet mis te verstane antwoord: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed dan God alleen’ (10, 17-18).

Of Jezus zichzelf als Zoon van God heeft gezien of dat zijn eerste volgelingen dat gedaan hebben, ligt waarschijnlijk nog wat genuanceerder dan Vergeer in dit citaat aangeeft. Er zijn twee manieren waarop Jezus wél als Zoon van God gezien kan worden die toch aansluiten bij het orthodoxe apocalyptische Jodendom:

  1. In de Joodse literatuur uit deze periode werden alle ‘Rechtvaardigen’ beschouwd als ‘de Zonen van God’. Je ziet dat in allerlei teksten, zoals het Wijsheid van Salomo-boek en ook in bijvoorbeeld de Hymnen (Hodayot) in de Dode Zeerollen.
  2. In de betekenis van de “Koning van Israel die namens Jahweh regeert”. Zo wordt “Zoon van God” gebruikt in Psalm 2:7: “Mijn zoon zijt gij, heden heb Ik u verwekt”, wat zijn echo krijgt in Marcus 1:11: “En er kwam een stem uit de hemel: ‘U bent mijn geliefde Zoon, in u vind ik vreugde.’”. Zo wordt het ook gebruikt in de laat gevonden “Zoon van God”-tekst 4Q246 van de Dode Zeerollen:

Al de volken zullen Hem dienen en hij zal machtig worden op de aarde. Allen zullen vrede sluiten en allen zullen hem dienen. Hij zal Zoon van de Machtige God worden genoemd; met Zijn Naam zal hij worden aangeduid. En Hij zal zijn genade op de Zoon van God uitstorten, en Hij zal de Zoon van God verheffen in de hemel. Zijn koninkrijk zal een eeuwig koninkrijk zijn, en al het kwaad zal eindigen. De mensen zullen zijn grootheid kennen, want hij is de Zoon van God, en zij zullen hem eren.

Maar ook al lijkt dit dicht bij het christelijk woordgebruik te liggen, voor Joden was deze “Zoon” nog altijd een mens. Dit “Zoonschap” betekende niet dat iemand goddelijk was zoals later in het christendom werd geleerd.

In tegenstelling tot wat de evangelisten schrijven, was het waarschijnlijk geen groot probleem dat Jezus als “Zoon van God” werd gezien toen hij leefde. De discussie over de goddelijkheid van Jezus (dat hij echt God zou zijn) ontstond pas later, toen het christendom zich verder ontwikkelde en zich begon te onderscheiden van het Jodendom. Te zeggen dat deze mens gelijk gesteld kan worden aan Jahweh zelf, zoals Paulus (of een bewerker, pseudepigraaf of aanvuller van Paulus’ brieven?) doet in bijv. Filipenzen 2, was voor Torahgetrouwe Joden ondenkbaar.

Conclusies

Het is moeilijk om een eenduidig en historisch juist beeld van Jezus te reconstrueren vanwege de beperkingen van de bronnen. Veel van de verhalen zijn mythisch of symbolisch van aard. De verschillende beelden van Jezus die in de evangeliën naar voren komen, zijn voor een deel in strijd met elkaar. Ze weerspiegelen namelijk de ervaringen en overtuigingen van verschillende leiders, schrijvers en gemeenschappen. Deze diversiteit aan interpretaties maakt het lastig te bepalen wat de historische Jezus daadwerkelijk heeft gezegd en gedaan.

Uitspraken van Jezus in de evangeliën vertonen zoveel variatie, sommige liefdevol en vergevingsgezind, andere streng en oordelend, sommige met een ruime interpretatie van de Torah, andere met een streng joods-wettisch karakter, dat dit vragen oproept over de consistentie. Hoewel er geen harde bewijzen zijn, ontkom ik niet aan de conclusie dat een deel van de “logia” geen uitspraken zijn van Jesjoea de Nazarener / Nazoreeër die rond 30 nC door de Romeinen werd gekruisigd. Sommige logia zijn mogelijk afkomstig uit de Farizeese en vroege rabbijnse traditie, onder andere geïnspireerd op uitspraken van Rabbi Hillel en enkele uit (een) latere gnostische bron(nen).

Andere uitspraken – strenge uitspraken maar ook radicale ethische leringen over nederigheid, barmhartigheid en naastenliefde – zijn naar mijn idee het best te plaatsen als we Jezus plaatsen in de Esseense en apocalyptische beweging van die tijd. We vinden uitspraken die hierbij passen ook terug in het latere onderwijs van de “apostelen” zoals we dat vinden in de Didache. Een deel van deze logia kan afkomstig zijn van de “Rechtvaardige Leraar” uit de Dode Zeerollen. (Dit biedt weinig houvast, omdat zijn identiteit en tijd onbekend zijn.)

Het is dus waarschijnlijker dat de evangeliën een samensmelting zijn van meerdere lagen:

  • radicale apocalyptische uitspraken (zoals bij de Essenen en Zeloten)
  • rabbijns-ethische wijsheid (zoals bij Hillel)
  • hellenistisch-universalistische tendensen (zoals bij Paulus)

Jezus zag zichzelf waarschijnlijk als iemand die een sleutelrol moest vervullen in het herstel van Israel als Koninkrijk van God. Hij zag zichzelf tenminste als profeet en als de Mensenzoon van Daniël 7 en waarschijnlijk als Messias en als degene die de toekomstige Koning zou worden, al dan niet door lijden heen, vermoedelijk ook met behulp van noodzakelijk geweld. Het beeld van Jezus als Zoon van God in de betekenis van goddelijk zijn, is later ontstaan; Jezus zag zichzelf niet op die manier en zijn eerste volgelingen ook niet.

De verhalen over de wonderen van Jezus zie ik niet als historisch. Er zijn geen buitenbijbelse bronnen die deze gebeurtenissen bevestigen en vergelijkbare verhalen in andere Griekse of Joodse geschriften worden ook als mythisch gezien. De wonderen zijn waarschijnlijk geïnspireerd door verhalen over helden, halfgoden en oudtestamentische figuren en zijn een teken van legendevorming die gebruikelijk was rond bijzondere mensen.

Als we de wonderverhalen als niet-historisch zien, kunnen ze verschillende betekenissen hebben. Ze kunnen Jezus’ autoriteit als Messias onderstrepen, symbolisch zijn voor bevrijding van zonden, of gezien worden als een een symbolische verpakking van daden van Jezus als revolutionaire leider.


  1. Schweitzer, A. (1969). De zoektocht naar de historische Jezus. Het Spectrum. (Origineel: Geschichte der Leben-Jesu-Forschung, 1906). ↩︎
  2. We zien een sterk anti-Joods sentiment bij Marcus en Lukas (in het evangelie en in Handelingen) en in de “brief aan Timoteüs” (die vermoedelijk niet door Paulus zelf is geschreven maar wel door volgelingen van Paulus), maar de Dode Zeerollen geven ook aanwijzingen dat deze (“Esseens-Zelotische”) gemeenschap afstand nam van de stedelijke Joden, mogelijk zelfs is uitgeweken naar het gebied rond Damascus en daar het nieuwe, herstelde Israel verwachtte (Damascus Document). Het is daarom niet ondenkbaar dat de Joodse Jezus-beweging al in een vroeg stadium negatieve uitspraken deed over (een deel van) de (stedelijke) Joden. ↩︎

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *