Jezus was leider in de apocalyptische beweging van de Zeloten

Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar.

Matteüs 11:12

In dit artikel geef ik een onderbouwing voor het scenario dat de historische Jezus niet (alleen) een religieus leraar is geweest, maar (ook) een leider met een politieke ambitie, namelijk om als Messias van Israël ook werkelijk koning van de Joden te worden en dat zijn beweging geweld gebruikte in haar poging om dit te bereiken.

Ik vind het belangrijk om vooraf op te merken dat dit slechts een scenario is over de historische Jezus. In mijn ogen is dit scenario het meest waarschijnlijke maar niet het enige mogelijke scenario.

De Nazoreeërs als rebellen

Epiphanius vertelt dat er “vóór Christus” een beweging was die “de Nasareeërs” 1 heette. Als “vertaling” van deze naam geeft hij: Rebellen.

Vervolgens gebruikt Epiphanius de term “Nazoreeërs” om een latere christelijke sekte te beschrijven die de Joodse Torah en de besnijdenis volgden, in overeenstemming met het gebruik van die naam in het boek Handelingen.

Hegesippus, een vroege Joodse christelijke schrijver uit de tweede eeuw, vermeldt volgens Eusebius zeven verschillende Joodse sekten: Farizeeën, Sadduceeën, Essenen, Samaritanen, Galileeërs, Baptisten en Zeloten. Epiphanius noemt dezelfde groepen, maar hij vervangt één van die groepen, namelijk de ‘Galileeërs’, een politiek-religieuze verzetsgroep, door de ‘Nazoreeërs’.

De term ‘Galileeërs’ werd na de opstand van Judas de Galileeër door de Romeinen gebruikt om de Zelotische opstandelingen uit Galilea aan te duiden. Ook de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus gebruikt in “De Joodse Oorlog” op veel plaatsen de term ‘Galileeërs’ om de gewapende opstandelingen of de aanhangers van de partij van de Zeloten aan te duiden. De term ‘Galileeërs’ wordt óók door de Romeinen gebruikt voor… de volgelingen van Jezus (o.a. Handelingen 1:11, 2:7).

Het lijkt erop dat de Galileeërs en de Nazoreeërs in de ogen van hun tijdgenoten niet zo duidelijk te onderscheiden waren.

Dit zet ons op het spoor van een andere kijk op Jesjoea.

Jezus past in het rijtje

Op de pagina over de Zeloten schreef ik al dat er in de eeuwen voor en na het begin van onze jaartelling steeds opnieuw bewegingen zijn geweest van mannen die zich tot koning of messias uitriepen en, meestal tijdens Joodse feestdagen, met een groep strijders naar Jeruzalem trokken om daar de tempel in bezit te krijgen en Joodse leiders en priesters doodden die in hun ogen God en de natie verloochenden. Een deel van deze “Zelotische” opstandelingenleiders was afkomstig was uit Galilea. Dit onderstreept het verband tussen de Zeloten en de Essenen, dat al duidelijk wordt door het strijdbare nationalistische karakter van veel teksten in de Dode Zeerollen. Ook de beweging rond Jesjoea heeft wortels in Galilea en kan niet los gezien worden van de gemeenschap die de Dode Zeerollen heeft verzameld en geschreven, en van de Zelotische beweging.

Bij Jezus zien we eenzelfde patroon als bij de andere opstandelingenleiders: Hij werd gezien als de Messias, hij verkondigde de spoedige komst van het koninkrijk, trok naar Jeruzalem, werd als koning binnengehaald (“palmpasen”) en “zuiverde” de tempel in de dagen van het paasfeest.

De context van het Testimonium Flavianum

Het “Testimonium Flavianum”, de tekst in “De oude geschiedenis van de Joden” van Flavius Josephus waarin Jezus genoemd wordt en waarin Jezus zelfs “de Christus” wordt genoemd (zie Jezus, mythe of historie), is volgens vrijwel alle deskundigen volledig of bijna volledig ingevoegd door (een) latere christelijke overschrijver(s). Maar de context van dit gedeelte is interessant.

Het “Testimonium Flavianum” staat in Boek 18, hoofdstuk 3. Hoofdstuk 1 van boek 18 begint met de opstand van Judas de Galileeër en Sadok. Vervolgens wijst Josephus hen aan als stichters van de “vierde filosofie” (de Zelotische stroming) en bespreekt hij deze “vierde filosofie” in verhouding tot de andere drie “sekten” of “filosofieën” (Saduceeën, Farizeeën en Essenen).
Hoofdstuk 2 van boek 18 begint met een opstand van Samaritanen op het Paasfeest. Josephus behandelt in dit hoofdstuk de overgangsfase waarin Rome zijn greep op verschillende gebieden verstevigde en bespreekt het bestuur van Herodes en Philipus in relatie tot de keizers en Romeinse procuratoren. Hij bespreekt vervolgens politieke spanningen met de Parthen rond de bufferstaat Commagene als inleiding op (of als vergelijking met) de spanningen tussen de Romeinen en de Joden waarmee hij vervolgt.
In hoofdstuk 3 begint hij met het bestuur van procurator Pontius Pilatus, door wie de spanningen tussen de lokale Joodse bevolking en het Romeinse bestuur flink toenamen. Hij bespreekt eerst een incident waarbij Pontius Pilatus de Joden schokte door beelden van keizer Tiberius, geplaatst op de Romeinse standaarden (vaandels), naar Jeruzalem te brengen. Dit was een schending van de Joodse wet, die het maken en tentoonstellen van afbeeldingen verbood, en het volk komt dan ook in opstand. Dan volgt het verslag over Pilatus’ besluit om een waterleiding naar Jeruzalem aan te leggen, gefinancierd met tempelgeld. Ook dit zorgde voor protest van de Joden. Toen ze zich verzetten, stuurde Pilatus soldaten die de menigte gewelddadig uiteen dreven, waarbij velen gedood of gewond raakten.

Direct daarop volgt de tekst over Jezus. En de eerstvolgende zin na dit “Testimonium Flavianum” is: “Op hetzelfde tijdstip veroorzaakte ook een andere verdrietige calamiteit verwarring onder de Joden.” Hierna volgt, na weer een lange inleiding, een verslag van de verbanning van 4.000 Joden uit Rome en een verslag van opnieuw een Samaritaanse opstand die door Pilatus werd neergeslagen.

Het lijkt er sterk op dat Josephus op de plek van het “Testimonium Flavianum” oorspronkelijk schreef over wat er werkelijk gebeurde met Jezus; dat dit ook een “verdrietige calamiteit” is geweest en dat de gebeurtenis paste in de context van politieke onrust en opstand. Ook dit is een duidelijke aanwijzing dat Jezus in werkelijkheid in opstand kwam tegen het Romeinse gezag.

De enige zinnen in het Testimonium Flavianum die gezien de context wat mij betreft overeind blijven als mogelijk authentiek, zijn:

Rond deze tijd leefde Jezus (een wijs man).
Hij trok veel Joden en ook veel van de Grieken aan.
Pilatus veroordeelde hem ter dood (op het voorstel van de voornaamste mannen onder ons).

Naar de rest van de oorspronkelijke tekst kunnen we alleen gissen…

Het vonnis: “Koning van de Joden”

Waarom werd Jesjoea gekruisigd? Het opschrift bij zijn kruisiging was de beschuldiging op grond waarvan hij werd gekruisigd. Dit was: “koning van de Joden”. Hij werd niet gekruisigd omdat hij een religieuze leer bracht die de Joodse leiders niet zinde. Op grond daarvan zou hij nooit door de Romeinen gekruisigd worden. Pilatus heeft (in het Marcus-evangelie) maar één vraag: ‘Bent u de koning van de Joden?’ 

Dr. Reza Aslan betoogt in “De Zeloot” (2014, Amsterdam) dat de Romeinen de kruisiging als straf specifiek toepasten op rebellen: zij die in opstand kwamen tegen het Romeinse gezag. Zij werden “lēstaí” (λῃσταί) genoemd.
In de evangeliën lezen we dat Jezus werd gekruisigd tussen twee “lēstaí” en dat aan de toeschouwers de keuze werd gegeven om Jezus of de “lēstēs” Barabbas vrij te laten. Hoewel de historiciteit van dit verhaal (althans de versie van de evangelisten) onwaarschijnlijk is, wijst het erop hoe Jesjoea in werkelijkheid door de Romeinen werd gezien: als rebellenleider.

Windmeijer en Evenboer (“Revolutie”, 2024, Haarlem) schrijven:

“Hoe vaak had Jezus zijn volgelingen niet gewaarschuwd dat wie zich bij hem aansloot bereid moest zijn het kruis te dragen? Als Jezus slechts een religieus prediker was geweest die een nieuwe leer verspreidde, of die zich tegen de Joodse elite verzette, dan was er geen enkele reden zijn volgelingen erop voor te bereiden dat ze aan het kruis zouden eindigen. Hun enige vrees zou steniging door de Joodse leiders zijn geweest. […]
Het was de bittere realiteit voor de Zeloten: wie in opstand kwam tegen de Romeinse macht ging een gewisse dood tegemoet, dus je kon alleen deelnemen aan het verzet als je je erop voorbereidde om voor je God een gruwelijke kruisdood te sterven. […]
Weinig mensen zijn het zich bewust, maar het kruis was voor de Zeloten al een symbool van gehoorzaamheid aan God tot in de dood, lang voordat de christenen het als symbool adopteerden.”

Niet alleen Jesjoea werd gezien als gevaarlijke oppositieleider. Dit gebeurde ook al met zijn voorganger, Johannes de Doper. Flavius Josephus schrijft in Joodse Oudheden:

“…Herodes (Antipas) vreesde dat de grote invloed die Johannes op de mensen had, zou kunnen leiden tot opstand… Daarom achtte Herodes het veel verstandiger om hem uit de weg te ruimen, voordat er iets ernstigs uit zou voortkomen, dan later spijt te moeten hebben… En zo, door zijn wantrouwen, werd Johannes naar Machaerus gebracht, de vesting die hij bezat, en daar werd hij gedood.”

Josephus schrijft dus expliciet dat de executie van Johannes niets te maken had met een uitspraak over het huwelijk van Herodes Antipas, maar uit politieke overwegingen — een preventieve actie uit angst voor opstand.

Een aards koninkrijk

Dat Jezus’ doodvonnis “koning van de Joden” was, wijst erop dat het “koninkrijk” dat Jezus aankondigde geen hemels koninkrijk was, maar het herstel van het koninkrijk Israël, net zoals Zelotenleiders vóór hem hadden beoogd. In de evangeliën zegt Jezus dan ook regelmatig dat het koninkrijk “nabij” is:

“Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al deze dingen gebeuren.”

Matteüs 24:34

In het Evangelie volgens Marcus wordt de term “Koninkrijk van God” gebruikt, wat niet een christelijke term is maar een term die ook al lang vóór het christendom door de Zeloten gebruikt werd. Later maakt het Evangelie volgens Matteüs hier “Koninkrijk der Hemelen” van. Het Evangelie van Johannes plaatst, in navolging van Paulus, de regering van Jezus volledig in de hemel:

“Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.”

Johannes 18:36

Het is een veelvoorkomend verschijnsel in religieuze groepen dat korte termijnvoorspellingen van de leider na de dood van de leider worden vergeestelijkt of dat er lange termijnvoorspellingen van worden gemaakt.
Jesjoea had in de eerste plaats het herstel van het aardse koninkrijk Israël onder zijn leiding voor ogen.
Dat zou in de apocalyptische visie inderdaad het “Koninkrijk van God” tot gevolg hebben waarin de Messias als Koning en Rechter zou oordelen (zie bijv. Matteüs 19:28). De apocalyptische Joden geloofden dat de wereld daarmee een nieuwe situatie zou ingaan die zij zelfs “nieuwe wereld” noemden, maar dit zou nog steeds allemaal op aarde plaatsvinden (“Laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel“).

Paulus en zijn navolging de evangelieschrijvers verschoven dit volledig naar een hemels koninkrijk. De manier waarop Paulus dit deed, sloot wel aan bij het gedachtegoed van de Messiaans-Apocalyptische beweging – de Dode Zeerollen bevatten teksten als het “Nieuw Jeruzalem”-fragment (4Q554) en het “Hemelse Vorst”-fragment (4Q491) waarin de Messias gezien wordt als een hemelse vorst die macht heeft om te oordelen – maar ging daarin toch een flinke stap verder, een flinke stap in de richting van het Griekse denken.

De evangelisten, te beginnen met Marcus, maakten, in navolging van Paulus, Jesjoea’s missie helemaal los van de context van het aardse, Joodse koninkrijk van God (meer hierover lees je in: “Marcus’ Romeinse evangelie“).

De Zelotische Jesjoea in de evangeliën

Hoewel in de evangeliën de Zelotische Jesjoea grotendeels is “weggepoetst”, vinden we nog behoorlijk wat aantal teksten terug die laten zien dat Jesjoea niet de vredelievende leraar was die enkel liefde predikte:

  • Jezus start zijn publieke optreden direct na de dood van Johannes de Doper, kan dus gezien worden als diens opvolger en verkondigt net als Johannes vanaf het begin van zijn optreden het komend Koninkrijk.
  • In Marcus 8:27-30 en de parallelteksten in Matteüs en Lukas bevindt Jezus zich in de omgeving van Caesarea Filippi. Dit is waar Petrus Jezus als de Messias, dus als de “Gezalfde Koning”, uitroept. Hoewel er geen direct bewijs is dat hier een Zelotisch kamp was, kan moet het bijeenkomen van een menigte van vierduizend mensen (8:9) de Romeinse legermacht die daar in de buurt gevestigd was, zijn opgevallen en was het mogelijk zelfs een bewuste confrontatie met die legermacht.
  • Marcus 3:18: “En Andreas, Filippus, Bartholomeüs, Matteüs, Thomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Thaddeüs, en Simon de Kananaios.” Marcus vertaalt Aramese woord Kananaios (vermoedelijk bewust) niet. Het betekent: “de Zeloot”. Tenminste één van zijn belangrijkste volgelingen stond dus bekend als Zeloot.
  • Marcus 3:18: “En Judas Iskariot“. Wetenschappers verschillen van mening over de vraag waar “Ὶσκάριωθ” (Iskarioth) vandaan komt. Het heeft geen verband met een Hebreeuws of Aramees woord. Theoloog Oscar Cullmann concludeerde voor het eerst dat het een corruptie is van “σίκάρεως”: Sicarios: de gewapende Zeloten. Vergeer: “De suggestie van Cullmann ontmoette brede instemming en wordt tevens ondersteund door de lezing Σκαρεωτής van Matteüs 10:4 en de versie van enkele oude Latijnse manuscripten: Judas Zelotes.” Judas heeft dus waarschijnlijk behoord tot de gewapende Sicariërs, de meest gewelddadige tak van de Zeloten 2.
  • Matteüs 16:17: “Jezus zei tegen hem: ‘Gelukkig ben je, Simon Barjona“. Het is mogelijk dat Simon inderdaad “zoon van Jona” genoemd werd, maar waarschijnlijker is dat hij bij de Barjonim hoorde. Ook de Barjonim waren fundamentalistische (Zelotische) Joden die na de opstand onder leiding van Judas de Galileeër buiten de steden gingen wonen om daarmee uit de greep van de Romeinen te blijven.
  • Marcus 8:34: “Daarop riep hij de menigte samen met zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en mij volgen.” Hetzelfde staat in Matteüs 16:24, Lukas 9:23, Lukas 14:33.
    Deze oproep van Jesjoea is later geestelijk uitgelegd, maar wordt veel duidelijker en verklaarbaar als we Jesjoea zien als Zelotenleider. Het was maar al te duidelijk wat het risico van zijn missie was: de straf van de kruisiging. De Zeloten waren bereid hun leven te geven voor hun ideaal.
    Dit zien we ook in Lukas 14:26: “Als iemand naar mij toe komt en niet bereid is om zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters ja zelfs zijn eigen leven te verwerpen, kan hij mijn discipel niet zijn.”
  • Matteüs 10:14-15: “Als men jullie niet ontvangt en niet naar je woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schud het stof van je voeten. Ik verzeker jullie, de mensen van Sodom en Gomorra zullen het op de dag van het oordeel minder zwaar te verduren krijgen dan die stad.”
    (Hetzelfde staat in Lukas 10:10-12)
    Het gaat hier niet om een toekomstig oordeel van God, maar om het aanstaande oordeel over God- en landverraders dat zou komen met de machtsovername van de Messias.
  • Matteüs 11:12: “Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar.”
    Theologen en kerken zijn met allerlei uitleggen gekomen voor deze tekst. De NBV maakt er zelfs totaal wat anders van zodat het los komt te staan van Jezus: “Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen.” Maar dat is niet wat de oorspronkelijke tekst zegt. Vanuit het perspectief dat de beweging van Jesjoea een Zelotische beweging was, is deze tekst ineens niet vreemd meer. De echte Jesjoea kwam niet met een vredelievende boodschap voor iedereen, maar kwam om met geweld het koninkrijk van Israel te herstellen.
  • Marcus 6:32-44, Matteüs 14:13-21, Matteüs 15:32 en Johannes 6:1-14 wordt verteld over broodvermenigvuldigingen door Jezus. Ook dit is een verwijzing naar de Zelotische beweging en wel om twee redenen:
    • Het was een bekende praktijk dat legerleiders het arme volk te eten gaven om de steun van het volk te krijgen en om mannen over te halen om zich als strijder aan te sluiten.
    • Marcus 6:39 zegt: “Ze gingen zitten in groepen van honderd en groepen van vijftig” . Dit is een militaire opstelling. Vermoedelijk heeft Jesjoea een leger van 5000 (of in tweede instantie, volgens Matteüs (nog) 4000) mannen op de been gebracht. Marcus heeft hier een totaal ander, geestelijk verhaal van gemaakt.
  • Lukas 12:49-53: “Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’”
  • Lukas 19:27: “Maar mijn vijanden, die niet wilden dat ik koning over hen zou worden, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.” In Lukas staat dit weliswaar in een gelijkenis over “een man van voorname afkomst die op reis ging om het koningschap in ontvangst te nemen”, maar Jezus vertelt deze gelijkenis in de context van vers 11: “Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde hij nog een gelijkenis, aangezien hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken.” Het is duidelijk dat Jezus hier gezien wordt als de komende aardse Messiaskoning (zie Qumran) en hij bevestigt dit in de gelijkenis.
  • Marcus 11:9-10: “En die vooraan gingen en die volgden, riepen: Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam des Heren! Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David! Hosanna in de hoogste hemelen!”
    De uitroep “Hosanna” verwijst naar Psalm 118:25-26: “Och HERE, bevrijd ons toch (Hosanna), och HERE, geef toch voorspoed. Gezegend wie komt in de naam des HEREN! Wij zegenen u uit het huis des HEREN.”
    Het Hebreeuwse “הוֹשִׁיעָה נָּא” (hoshia na) betekent dus: “Bevrijd ons toch”. Deze bevrijding is duidelijk gekoppeld aan het herstel van het koninkrijk.
    Vers 10 en 11 van dezelfde psalm zeggen: “Alle volken hadden mij ingesloten– ik weerstond ze met de naam van de HEER –11ze sloten mij van alle kanten in“. Jesjoea wordt dus binnengehaald als de nieuwe koning die het volk komt bevrijden van de Romeinse overheersing.
    Jesjoea komt de stad binnen, rijdend op een ezel, wat verwijst naar de profetie van Zacharia die had voorspeld dat de komende koning van Israël op een ezel: “Juich, Sion,Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel” (Zacharia 9:9).
    Johannes 12:13 zegt in zijn versie van het verhaal: “Zij namen palmtakken en gingen uit Hem tegemoet en riepen: Hosanna!“. Deze palmtakken werden ook gebruikt toen Mattathias de Makkabeeër (167 vC) met een leger naar Jeruzalem trok en de Seleuciden verdreef. Hij en zijn leger reinigden en herstelden vervolgens de tempel, die door Antiochus IV was ontwijd.
  • In de evangeliën volgt direct na de “intocht” ook een “tempelreiniging” (o.a. Marcus 11:15-18). Ook deze past precies in het Zelotische plaatje, alleen is het verhaal door Marcus kleiner gemaakt: het lijkt erop dat Jezus in zijn eentje de tafels van de geldwisselaars en verkopers omgooit, maar in werkelijkheid kan dit nooit zo gebeurd zijn. Het tempelplein was namelijk ongeveer 144.000 vierkante meter groot (ongeveer 490 bij 280 meter) en in de dagen van het Pesach-feest waren er vele duizenden mensen. Jesjoea kan dit alleen met behulp van een flink leger hebben gedaan. Er was namelijk een tempelwacht van driehonderd Romeinse soldaten die bij elk oproer direct optrad. Een goede verklaring voor het feit dat Jesjoea niet direct werd opgepakt, en dat is dat zijn leger te groot en te sterk bewapend was om door de Romeinse tempelwacht overmeesterd te worden. Een tweede verklaring is dat Jezus slechts een klein symbolisch gebaar maakte in een verstopte zuilengang van het tempelcomplex, een kleine profetische daad die weinig aandacht trok of genegeerd werkd. Een derde verklaring is dat het nooit heeft plaatsgevonden.
    Marcus 11:16 zegt: “En hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg.” Dat wijst erop dat hij op dat moment het plein in zijn macht had. Het woord “skeuos” wordt vertaald als “‘voorwerpen”, maar betekent letterlijk “vat”. Flavius Josephus schrijft in “Tegen Apion”: “Ten slotte is het niet geoorloofd om enig vat in het heilige huis te dragen. Er mag niets in de tempel zijn dan enkel het altaar, de tafel, het wierookvat en de kandelaar, zoals het in de Wet beschreven is.” Dit wijst erop dat Jezus de naleving van de Torah op het tempelplein herstelde, zoals zijn voorganger Judas de Galileeër.
    Ook hier zien we de verwantschap van deze beweging met Qumran, waar, bijvoorbeeld in 4Q394-398 de afschuw van de verontreiniging van de tempel en de noodzaak van ‘reiniging’ duidelijk wordt.
  • Marcus 14:13-14: “Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen; volg hem, en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: “De meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar ik met mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?’”
    Matteüs 26:18: “Hij zei: ‘Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: “De meester zegt: ‘Mijn tijd is nabij, bij jou wil ik met mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.’”’”
    De kruik water was een afgesproken geheimteken (want mannen droegen nooit kruiken). “Mijn tijd is nabij” betekent zoiets als: “Het beslissende moment voor mij is nabij”, “de beslissing gaat nu vallen”. Als je ervan uit zou gaan dat Jezus als “Zoon van God” (op z’n Grieks geïnterpreteerd) alles van te voren wist, zou dit gaan over zijn gevangenneming en lijden. Veel eenvoudiger is de verklaring dat Jezus van plan was die nacht (opnieuw?) een poging wilde doen om “Koning van de Joden” te worden.
    De genoemde “bovenzaal” lag waarschijnlijk bovenop de berg Sion, een plek vanwaar de hele stad kon worden overzien. Maar ook was in hetzelfde gebouw het graf van koning David. Het is dezelfde zaal waar de apostelen in Handelingen 2 het pinksterfeest vieren waarbij Petrus zegt: “Broeders en zusters, u zult mij wel toestaan dat ik over de aartsvader David zeg dat hij gestorven en begraven is; zijn graf bevindt zich immers nog steeds hier. Maar omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen. […] David is weliswaar niet naar de hemel opgestegen, maar toch zegt hij: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’”
  • Marcus 15:7 zegt: “Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord“. Voorafgaand hieraan beschrijft Marcus geen enkel oproer, behalve… de tempelreiniging. Dit is opnieuw een aanwijzing dat de tempelreiniging in werkelijkheid een groot gewelddadig oproer is geweest en/of dat er in de door Marcus “weggelaten” tijd tussen dinsdagmiddag en donderdagavond een nog groter oproer onder leiding van Jesjoea heeft plaatsgevonden.
  • Lucas 13 begint met een paar opvallende zinnen:
    Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben?
    Het lijkt hier in eerste instantie om zomaar een groep Galileeërs te gaan. Maar lezen we dit in het verband van de Zelotische beweging uit Galilea en Jezus die met een “menigte” optrok naar Jeruzalem, dan zijn deze Galileeërs vermoedelijk onderdeel geweest van Jezus’ eigen beweging. In ieder geval wijst de tekst erop dat Pilatus in de tijd van Jezus’ optreden op het tempelplein met geweld heeft opgetreden tegen een groep Galileese Zeloten (zoals Pilatus dat volgens Flavius Josephus vaker had gedaan). Dat de groep rond Jesjoea tijdelijk de macht over het tempelplein heeft gehad, zou hiervoor een verklaring kunnen zijn.
  • De gangbare verklaring van het “Messiasgeheim”, het terugkerende bevel van Jezus om niet bekend te maken dat hij de Messias was, is dat Jezus wilde vermijden dat hij verkeerd werd begrepen als een aardse, politieke en militaire Messias die kwam om Israël te bevrijden van de Romeinse overheersing. Het tegenovergestelde is een veel logischere verklaring: Jezus was wel degelijk die aardse, politieke, militaire Messias en moest die identiteit zoveel mogelijk verborgen houden om het risico dat hij vóór zijn greep naar de macht gearresteerd zou worden, zo klein mogelijk te houden.
  • Lukas 22:36, 38, 49-50: “Maar nu, wie een geldbuidel heeft, moet die meenemen, evenals zijn reistas, en wie geen zwaard heeft moet zijn mantel verkopen om er een te kopen. […] Ze zeiden: ‘Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden.’ […] Toen degenen die bij hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze: ‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ En een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af.”
    Weliswaar laat de schrijver van Lukas Jezus vervolgens het oor van de dienaar genezen, maar of we dat als historie moeten zien…
  • Lukas 24:21: “Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden”
  • Ook Handelingen legt een – bijna verstopt – verband tussen de Judeese volgelingen van Jezus en de Zeloten: In Handelingen 21:20 zeggen de oudsten en Jakobus tegen Paulus: “Je hebt kunnen zien, broeder, dat ook vele duizenden Joden het geloof hebben aanvaard, en allen zijn IJveraars voor de wet.” (in de NBV is dit helemaal weggemoffeld in de vertaling). Het lijkt uitgesloten dat het woord “ijveraars” in die tijd iets anders betekende dan de beweging van de Zeloten.
  • Als het begin van Handelingen 12 op historische feiten berust, liet Herodes Agrippa I tenminste Jakobus, de zoon van Zebedeüs, ter dood brengen met het zwaard. Ook dit is, net als de kruisiging, een straf voor politieke criminelen. Er staat dat “de Joden”, dat wil zeggen: de Joodse aristocratie, hier gunstig op reageerden, maar dat de koning Petrus zwaar liet bewaken uit angst voor “het volk”. Ook in deze periode werd de beweging van Jezus dus nog gezien als politiek gevaarlijk en had deze beweging de steun van “het volk”.
  • Flavius Josephus schrijft in “De Joodse Oorlog” dat Joodse rebellen voornamelijk uit Galilea kwamen en dat ze een een groot aantal boten op het Meer van Galilea hadden, zodat ze snel buiten het gebied van de Herodianen konden komen. Dit was de reden waarom Jezus en zijn volgelingen regelmatig het Meer van Galilea (ook bekend als het Meer van Tiberias of het Meer van Gennesaret) opgaan: Hier lag de vloot van de Zeloten en waren zij veilig voor hun tegenstanders.
    Ook Johannes (Jochannan) de Doper ontving zijn volgelingen buiten het gebied van Herodes: in Perea, aan de overkant van de Jordaan.
  • De beschuldiging op grond waarvan Jezus wordt veroordeeld, is: “Koning van de Joden”. De veroordeling (als we de evangelisten mogen geloven zelfs door Pilatus zelf) vond dus plaats omdat Jezus een bedreiging was voor de Romeinse macht. Niet omdat hij een religieuze claim deed die verkeerd viel bij de Joodse leiders, zoals de evangelisten ons willen laten geloven.

Een tegenregering met koning en priesters

Charles Vergeer (De Nameloze, Het Panterjong) en in zijn voetsporen Windmeijer en Evenboer concluderen dat de Nazareners / Nasareeërs / Nazoreeërs (die zij als één en dezelfde beweging zien) een soort tegenregering vormden die hun eigen koning(en) en priesters zalfden en tot doel hadden om de Romeinse overheersing, de Herodianen en de valse priesters te verwijderen en het land over te nemen. De beweging zou geliefd zijn geweest bij het volk, zoals ook Robert Eisenmann (De Dode Zeerollen onthuld) betoogt.

Een duidelijke aanwijzing dat dit inderdaad gold voor de beweging van Jochanan (Johannes) de Doper en Jesjoea (Jezus) de Nazarener/Nazoreeër is hun kleding.

Zij moeten dan de kleding voor Aäron maken, zodat hij kan worden gewijd en mij als priester kan dienen. Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas, een priesterschort, een bovenkleed, een stevig geweven tuniek, een tulband en een gordel.

Weef een tuniek en een tulband van fijn linnen garen, en maak een vakkundig geborduurde gordel.

Exodus 28:3-4 en vers 39

Jochanan (Johannes) de Doper droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel: een eenvoudige versie van de priesterkleding.

Jesjoea (Jezus) droeg volgens het Evangelie van Johannes een onderkleed uit één stuk:

Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden.

Johannes 19:23

Dit wijst erop dat Jesjoea als opvolger van Jochanan (Johannes) als (hoge)priester gezien werd. Maar dan met de missie om Messias-Koning te worden. Want we zien dat ook Simon Petrus als hogepriester wordt aangewezen. Jesjoea zegt namelijk in Matteüs 16:18 tegen Simon: “En ik zeg je dat jij Petrus bent, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen”. Jesjoea benoemt Simon hier tot zijn opvolger als priester, vermoedelijk omdat hijzelf de rol van Messias-Koning op zich neemt. Vermoedelijk noemt hij hem Rots (Kepha) omdat de beweging de missie had om de valse hogepriester Kajafas (Caipha) te vervangen. Windmeijer en Evenboer schrijven:

Flavius Josephus verwijst naar Kajafas als “Jozef, die Kajafas genoemd wordt”, wat suggereert dat Kajafas niet zijn naam, maar zijn titel was. Blijkbaar was “Rots” een priesterlijke titel die verwees naar de Joodse tempel. Die was namelijk op de rots gebouwd.

Ook Jakobus (Ja’aqov), de broer van Jesjoea die na hem de leider van (een deel van) de beweging werd, droeg priesterlijke kleding en gedroeg zich zelfs (mogelijk op één bepaald moment) als dé hogepriester. Kerkvader Hegesippus (geciteerd door Eusebius) schrijft namelijk over hem:

Hem alleen kwam het toe het heilige binnen te treden, want hij droeg geen wol maar linnen. Alleen ging hij de tempel binnen en geknield bad hij dan voor vergiffenis voor het volk.

(Deze tekst wijst er overigens ook op dat Jakobus een tijd lang (mogelijk eenmalig) daadwerkelijk de hogepriester uit het huis van Annas en Kaiafas heeft vervangen.)

Samenvatting en conclusies

Dit artikel onderbouwt het scenario dat Jesjoea (Jezus) een apocalyptische leider was met Zelotische trekken, in plaats van alleen een vredelievende religieuze leraar. Hij werd door zijn beweging als Messias gezien en zag vermoedelijk zichzelf ook op die manier. Het “Koninkrijk van God” dat Jesjoea verkondigde, was een aards, hersteld koninkrijk van Israël.

We zien dit onder andere aan het “Testimonium Flavianum” van Josephus. Deze tekst die zonder twijfel is aangepast door christelijke overschrijvers, staat eigenlijk in de context van opstanden tegen de Romeinen. Dr. Reza Aslan betoogt dat de kruisiging door de Romeinen een straf was voor rebellen en dus dat Jesjoea werd gezien als een oproerkraaier. Jezus’ vonnis luidde: “Koning van de Joden”.

Epiphanius’ vertaling van Nasareeërs als “rebellen” ondersteunt deze interpretatie. De beweging rond Jesjoea is vergelijkbaar met andere messiaanse en revolutionaire bewegingen uit die tijd, zoals het optreden van andere Zeloten die naar Jeruzalem trokken om de tempel te zuiveren, valse priesters te doden en in opstand te komen tegen de Romeinen. Jezus doet precies hetzelfde. De evangeliën bevatten nog steeds aanwijzingen hiervoor, zij het verborgen:

Voor de Zeloten symboliseerde het kruis gehoorzaamheid aan God en bereidheid om te sterven voor hun idealen, wat ook in Jesjoea’s waarschuwingen aan zijn volgelingen terugkomt. Jesjoea waarschuwde zijn volgelingen voor het dragen van het kruis, wat wijst op de bereidheid om te sterven voor hun verzet tegen Rome. Het kruis was dus een symbool van gehoorzaamheid en offer voor de Zeloten, nog voordat christenen het symbool overnamen en een andere betekenis gaven.

De gangbare verklaring van het “Messiasgeheim” is dat Jezus wilde voorkomen verkeerd begrepen te worden als een politieke Messias. Een logischer verklaring is echter dat hij wél een aardse, militaire Messias was, en zijn identiteit moest verbergen om niet voortijdig gearresteerd te worden. Daarom gingen Jezus en zijn volgelingen ook vaak het Meer van Galilea op, waar de vloot van de Zeloten hen bescherming bood.

De beweging rond Jesjoea vertoont kenmerken van een tegenregering, met priesterlijke en koninklijke pretenties, zoals blijkt uit de kledingvoorschriften en de benoeming van leiders zoals Simon Petrus.

Tijdens de intocht in Jeruzalem wordt Jesjoea binnengehaald als een koning die bevrijding brengt, vergelijkbaar met de Makkabeeën. Ook de tempelreiniging en de broodvermenigvuldiging passen in een militante, revolutionaire context en suggereren dat hij een groot aantal volgelingen had die bereid waren te strijden voor zijn zaak.

Conclusies

Hiermee is het scenario aannemelijk gemaakt dat de Jesjoea van het Evangelie volgens Marcus (dat als één van de bronnen voor de evangeliën volgens Matteüs en Lukas heeft gediend) een revolutionaire (Zelotische) leider is geweest die streed voor het herstel van het koninkrijk Israël en tegen de Romeinse overheersing.

Na Jesjoea’s dood hebben de evangelisten en latere christelijke schrijvers – waaronder Paulus – zijn boodschap en missie waarschijnlijk vergeestelijkt, waardoor het aardse koninkrijk werd omgezet in een hemels koninkrijk. Vermoedelijk is dit beïnvloed door al bestaande vergeestelijkende overtuigingen die leefden in de beweging waaruit Jesjoea voortkwam: de aan Qumran verwante “Essenen” en de mogelijk daaruit voortkomende beweging van de “Nasareeërs” / “Nazoreeërs”, die we evengoed “Zelotisch” kunnen noemen. 3

Charles Vergeer zegt iets belangrijks over deze conclusie, wat ik graag citeer:

Betekent dat dat we hem in plaats van als een religieus leider, als een politiek leider of zelfs verzetsstrijder moeten zien en al zijn daden slechts beschouwen vanuit het standpunt van de strijd tegen de Romeinse onderdrukking? Verre van dat. Veel belangrijker is de reden waaróm mensen als Judas en Johannes [de Doper, red.] in opstand kwamen. De reden daarvan lag immers in een volstrekt Joodse vorm van vroomheid, het vasthouden aan het geloof: ‘Hij is de enige God en er bestaat geen andere buiten Hem.’ Het is niet in de eerste plaats haat tegen de Romeinen die hen drijft, maar liefde tot ‘Hem’ die de ijveraar moet ‘beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht’. Deze God duldt geen ander naast zich. Jahweh is zelf de ijveraar: Hij is een jaloerse God en zijn ‘kinderen’ eerbiedigen dat.

Aan de andere kant betekent het bovenstaande wel dat we afscheid moeten nemen van het beeld van Jezus dat de evangeliën ons hebben overgeleverd. Robert Eisenmann schrijft hierover:

De lezer zal deze stelling ongetwijfeld belachelijk vinden. Hoe konden zoveel mensen, waaronder enkele van de grootste geesten uit onze geschiedenis – sommigen beschouwen zichzelf zelfs als seculier – uit zoveel verschillende culturen en op zoveel verschillende plaatsen, het mis hebben gehad? Het antwoord op deze vraag heeft te maken met de schoonheid van de concepten die worden verspreid, hoe onkarakteristiek ze ook mogen zijn voor het Palestina van die periode, ideeën die de hoogste idealen van de Hellenistische beschaving belichamen.


  1. Samen met o.a. J.C. Plooy en Windmeijer & Evenboer vermoed ik dat Epiphanius in zoverre juist is dat de Nasareeërs of Nazoreeërs een beweging waren, verwant aan de Messiaans-Apocalyptische beweging rond Qumran en de “Essenen” van Galilea, die voorafging aan de beweging rond Jesjoea. Mogelijk is het woord afgeleid van het woord ‘Nātserājē’. Zie verder De betekenis van de namen Nazoreeër(s) en Nazarener. ↩︎
  2. Verder wordt Judas “Ό εϊς των δώδεκα” genoemd, dat altijd vertaald wordt met “één van de twaalf” maar eigenlijk betekent: “de eerste van de twaalf”. Charles Vergeer concludeert dat Marcus Judas de verradersrol in de schoenen schuift terwijl hij eigenlijk de eerste was die met Jezus de marteldood stierf op het “bloedveld” Akeldama. Dit wordt o.a. ondersteund door de latere christelijke schrijver Hippolytus die Judas niet als verrader ziet. ↩︎
  3. Voor meer literatuur over de vraag of de beweging van Jezus een Zelotische beweging was, zie o.a.:
    – Azlan, R. (2014). De Zeloot, Het leven van Jezus van Nazaret en de geboorte van een religie. Uitgeverij Balans, Amsterdam. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in 2013).
    – Vergeer, C. (2000), Het Panterjong, Leven en lijden van Jezus de Nazarener. Nijmegen: SUN.
    – Vergeer, C. (1997). Een nameloze: Jezus de Nazarener. Nijmegen / Amsterdam: SUN.
    – Eisenmann, R. (1997). James, the brother of Jesus. New York: Penguin Books.
    – Brandon, S. G. F. (1967). Jesus and the Zealots: A study of the political factor in primitive Christianity. Manchester: Manchester University Press.
    – Cullmann, O. (1971). Jezus en de revolutionairen van zijn tijd (A. Schippers, Vert.). Nijkerk: Callenbach. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1970)
    ↩︎

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *