Zoals ik beschreef in De geschiedenis van Handelingen heeft het bijbelboek “Handelingen van de Apostelen” waarschijnlijk pas in de loop van de tweede eeuw de huidige vorm gekregen en is de historiciteit van de verhalen aanvechtbaar.
Met wat we weten over de relatie van het vroege “Christendom” met Qumran en de groep(en) die “Essenen”, “Zeloten”, “Nazoreeërs” en “Ebionieten” worden genoemd, kunnen we met behulp van buitenbijbelse geschriften zoals de boeken van Flavius Josephus, de Dode Zeerollen, de Pseudo-Clementijnse literatuur en de Talmoed maar ook de brieven in het Nieuwe Testament meer zeggen over de “apostelen” en mogelijk een wat meer betrouwbaar verhaal reconstrueren.
Van discipelen tot apostelen
De Twaalf
In het Nieuwe Testament wordt het Griekse woord μαθητής (mathētēs) gebruikt voor de twaalf belangrijkste volgelingen van Jezus. Dit woord is vertaald met “discipel”, van het Latijnse “discipulus”. Het woord mathētēs komt van het werkwoord μανθάνω (manthanō), wat “leren” betekent, en duidde oorspronkelijk een leerling of iemand aan die werd onderwezen door een leraar of meester.
Het kon ook verwijzen naar iemand die een bepaalde levensstijl of filosofie volgde, zoals in de Griekse filosofische scholen. Volgelingen van filosofen zoals Plato en Aristoteles werden ook mathētai genoemd.
In de evangeliën worden zij dus de twaalf discipelen genoemd, maar ook vaak eenvoudig: de Twaalf (Marcus 3:14, 14:17, Luka 9:1, Matteüs 26:20, etc).
Ze worden gepresenteerd als volgelingen van zijn leer, maar zijn meer dan dat. In Marcus 3:14 lezen we: “Hij ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar hem toe. Hij stelde twaalf van hen aan als apostel“, maar “als apostel” ontbreekt in een deel van de handschriften, dus: “Hij stelde twaalf van hen aan.“
Zoals ik beargumenteer in Jesjoea als Zelotenleider was Jezus / Jesjoea niet alleen een geestelijk leraar, maar ook leider van een beweging met een religieus-politiek doel. Zijn “discipelen” waren dan ook niet alleen volgelingen in zijn leer, maar waren ook zijn trouwste metgezellen in de strijd die hij als Messias wilde aangaan om de Tempel te reinigen en koning van de Joden te worden. Hij stelde hen aan als zijn “team”, zijn selectie.
In Verbanden tussen Jesjoea en de Dode Zeerollen schreef ik al dat de structuur van de Twaalf met een kern van Drie met opzet geënt was op bestaande model dat we terugvinden in de Dode Zeerollen. Met andere woorden: de apostolische hiërarchie was geen spontane historische ontwikkeling, maar een bewuste voortzetting van een joodse sektarische organisatievorm die mogelijk teruggaat tot de Hasmonese of zelfs eerdere tijd.
Apostelen
Paulus noemt nergens de term μαθητής of een andere term met de betekenis van discipel of leerling. De voormannen van de beweging van Jezus in Jeruzalem noemt hij “apostelen”. Daarnaast gebruikt hij de term “de broeders van de Heer” (zie verderop). in bijvoorbeeld 1 Korintiërs 9:5.
Hebben wij [Paulus en Barnabas] geen recht om een zuster als vrouw mee te nemen, zoals de andere apostelen en de broeders van de Heer en Kefas?
1 Kor. 9:5
Let op: “apostelen” ≠ “broeders van de Heer” ≠ “Kefas” (al is die laatste wellicht als Petrus een apostel, maar hij wordt apart genoemd — opmerkelijk!)
Het is daarom zelfs te betwijfelen of deze voormannen (de Twaalf) zichzelf oorspronkelijk echt “discipelen” hebben genoemd. Deze term komt namelijk alleen voor in de evangeliën en Handelingen, geschriften die – zoals op andere pagina’s beschreven – van veel later datum en grotendeels niet historisch serieus te nemen zijn. De evangeliën presenteren Jezus als een rabbi met volgelingen, zoals een hellenistisch filosoof met leerlingen — een beeld dat niet overeenkomt met de revolutionaire, eschatologisch-nationalistische context van Galilea en Judea in de vroege eerste eeuw.
Het Griekse woord ἀπόστολος (apóstolos) heeft zijn oorsprong in het werkwoord ἀποστέλλω (apostéllō), wat “zenden” of “uitzenden” betekent. Het zelfstandig naamwoord ἀπόστολος (apóstolos) komt hiervan af en betekent dus letterlijk “een uitgezondene” of “een gezant”.
In de klassieke Griekse wereld werd het woord ἀπόστολος gebruikt om een gezant of afgevaardigde aan te duiden, iemand die met een bepaalde missie of boodschap werd uitgezonden. Dit kon een militaire of diplomatieke opdracht zijn, maar het woord werd ook gebruikt voor een boodschapper van een godheid.
Het woord hoeft dus niet per se een puur religieuze betekenis te hebben. De Twaalf hebben als “team” van Jezus waarschijnlijk niet alleen een religieus doel maar ook een politiek doel gehad. Ze zagen zichzelf waarschijnlijk eerder als familieleden, verzetsleiders of priesters-in-ballingschap, dan als “leerlingen”.
De boodschap van de vroege Jezusbeweging
In de nasleep van Jezus’ dood moesten de de volgelingen van Jezus overleven onder Romeinse repressie. Het lijkt erop dat ze hun politieke aspiraties (het herstel van het koninkrijk Israel) tijdelijk op een laag pitje hebben gezet. Ze konden die politieke aspiraties niet meer openlijk uiten. De Romeinen hadden dit met de kruisiging van Jezus meer dan duidelijk gemaakt.
In de evangeliën (bijv. Mattheüs 28:7) lezen we dat de volgelingen naar Galilea trokken, maar in de Brieven van Paulus (en Handelingen) lezen we dat Jakobus en Simon Petrus in Jeruzalem leven. De verhalen in de Evangeliën over de vlucht naar Galilea zijn dus waarschijnlijk latere literaire constructies.
Het is waarschijnlijker dat een deel van de beweging zich tijdelijk schuilhield (Johannes 20 wijst hierop) en zich reorganiseerde rond een nieuwe interpretatie van de verwachting van het Koninkrijk in de toekomst, al dan niet op basis van “verschijningen” van Jezus. Het religieuze aspect van hun missie werd belangrijker.
Over wat hun boodschap was, weten we weinig. Het meest betrouwbaar is wat Paulus daarover zegt, en ook dit is niet veel en is sterk gekleurd omdat Paulus met hen in conflict kwam (zie hieronder en Paulus: de grondlegger van het christendom).
In Handelingen 2 vinden we een uiteenzetting van het geloof van de beweging van de Nazoreeërs (de Weg) in de mond geled van Simon Petrus. Deze toespraak vindt plaats in de “bovenzaal”, in het gebouw waar ook het graf van koning David lag. De totale toespraak is bewerkt en “verrijkt” met latere hellenistisch-christelijke theologie, maar we kunnen de vermoedelijke kern reconstrueren:
“Ja, mijn lichaam zal behouden blijven, want u zult mij niet overleveren aan het dodenrijk en het lichaam van uw trouwe dienaar zal niet tot ontbinding overgaan. U hebt mij de weg naar het leven getoond, uw nabijheid zal mij vervullen met vreugde.”
Broeders en zusters, u zult mij wel toestaan dat ik over de aartsvader David zeg dat hij gestorven en begraven is; zijn graf bevindt zich immers nog steeds hier. Maar omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen, heeft hij de opwekking van de messias voorzien en gezegd dat de messias niet aan het dodenrijk zou worden overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan. [vermoedelijke invoeging] Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand [vermoedelijke invoeging]. David is weliswaar niet naar de hemel opgestegen, maar toch zegt hij: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’”
De beweging bleef dus verwachten dat God de vijanden (de Romeinen) ‘onder hun voeten’ zou leggen, maar ze waren tot de overtuiging gekomen dat ondanks het mislukken van het herstel van het koninkrijk en zijn dood, Jezus de goede strijd had gestreden en daarom niet ‘aan het dodenrijk was overgeleverd’ maar ‘opgewekt’ (ἀνέστησεν). Dit is geen “dogma van lichamelijke verrijzenis” zoals dat later in de christelijke theologie werd uitgewerkt, maar een theologische rechtvaardiging van het lijden en falen van de Messias, die cruciaal was voor de eerste volgelingen om hun beweging levend te houden.
Er is geen sluitend bewijs dat aantoont dat de volgelingen van Jesjoea, de “apostelen” dus, daadwerkelijk zelf Palestina hebben verlaten om het evangelie te verkondigen. Wel vinden we aanwijzingen hiervoor in christelijke geschriften. Paulus schrijft dat Simon Petrus en “broers van de Heer” reisden (1 Kor. 9:5). De traditie dat Simon Petrus uiteindelijk naar Rome reisde, is niet te bewijzen.
In het vervolg van dit artikel behandel ik de belangrijkste apostelen en wat er vanuit historisch oogpunt over hen te zeggen is. Ik begin met de twee belangrijkste mannen onder de apostelen: Simon Kefas/Petrus en Jakobus de Rechtvaardige.
Simon Kefas/Petrus
Uit teksten in de “Brieven van Paulus” (o.a. Galaten 2:11) blijkt dat er spanning en verschil van mening heeft bestaan tussen Paulus en Simon Petrus. De manier waarop Simon Petrus beschreven wordt in de evangeliën en Handelingen is negatief beïnvloed door de manier waarop hij door Paulus gezien werd.
Simon Petrus in de evangeliën en Handelingen
De schrijver van het eerste evangelie – die ik voor het gemak volgens de traditie Marcus blijf noemen – wil in navolging van Paulus geen al te positief beeld van Simon Petrus neerzetten, maar kan Simon Petrus niet helemaal afschrijven (vermoedelijk omdat Simon Petrus ook in de doelgroep waarvoor hij schreef in aanzien stond). Dit zien we duidelijk aan de ambivalentie rond Simon Petrus in het Evangelie volgens Marcus. Aan de ene kant wordt Simon Petrus met respect beschreven als “de Rots” (Kefas/Petrus) die Jezus als Messias aanwijst (Marcus 4:29), maar aan de andere kant wordt hij door Marcus op een effectieve manier zwart gemaakt in o.a. Marcus 4:33 (“Ga terug, achter mij, Satan!“) en neergezet als de man die Jezus driemaal verloochent (Marcus 14).
De schrijver(s) van het “Evangelie volgens Lukas” volgt/volgen Marcus in deze ambivalente houding. Aanvullend op Marcus laat hij Petrus de eerste ‘discipel’ zijn die het lege graf vindt. In “Handelingen” is die ambivalente houding niet aanwezig, maar wordt Simon Petrus helemaal in het kamp getrokken van degenen (Paulus c.s.?) die onbesnedenen willen toelaten en geen eisen stellen ten aanzien van het volgen van de Torah. Petrus krijgt een ‘pauliniserend’ visioen in Joppe/Jaffa, waarin hij leert geen onderscheid te maken tussen ‘rein’ en ‘onrein’ (Handelingen 10:14-15), zodat hij vervolgens de Romeinse hoofdman Cornelius kan bezoeken en ’tafelgemeenschap’ met hem kan houden. In De geschiedenis van Handelingen liet ik al zien dat dit verhaal niet historisch kan zijn.
Mogelijk is dit verhaal een aangepaste versie van een gebeurtenis die Flavius Josephus beschrijft. Josephus beschrijft namelijk een bezoek van ‘een zekere Simon’, het Hoofd van een Vergadering (Ecclesia, d.w.z. Kerk’/’Gemeente’) in Jeruzalem, aan het huishouden van Agrippa I (37-44 CE) in Caesarea. In tegenstelling tot het verhaal in Handelingen, gaat deze Simon juist naar Caesarea “om te zien wat daar in strijd met de Wet werd gedaan”. Deze Simon vertegenwoordigt de streng-Wettische, zuiverheidsgerichte stroming van het Jodendom, die nauw aanleunt bij wat we weten van de vroege ‘Nazoreeërs’ of de ‘Beweging van de Weg’. Het is heel goed mogelijk dat het hier om Simon Petrus gaat. Vermoedelijk is de werkelijke geschiedenis door Lukas en de vroege kerkschrijvers verhuld om Petrus meer te laten lijken op een universeel georiënteerde boodschapper van het christendom, in plaats van op een nationalistische en Wetstrouwe leider van een verzetsgroep tegen Rome.
In de toespraken die in Handelingen aan Petrus worden toegeschreven, wordt Petrus zelfs in de mond gelegd om de Joden te beschuldigen van Jezus’ dood: Jezus, die u gekruisigd hebt (Handelingen 2:35). Het is vrijwel zeker dat dit niet historisch is.
Simon Petrus in de Pseudo-Clementijnse literatuur
Op grond van de Pseudo-Clementijnse literatuur is de historiciteit van de beschrijvingen in Handelingen sterk te betwijfelen. In de Pseudo-Clementijnse verhalen komt de “bloedlaster”, het standpunt dat de Joden “bloed aan hun handen” zouden hebben wat betreft Jezus, niet voor. In plaats daarvan komt Petrus in de Pseudo-Clementijnse verhalen naar voren als een zachtaardige man, nooit snel boos, die ‘versleten kleren draagt’ en bij zonsopgang opstaat om de zon te begroeten in gebed, waarna hij zichzelf altijd onderdompelt. Simon Petrus hoorde volgens deze verhalen dus bij een “Dagelijkse Dopers”-groep.
Epiphanius bevestigt dit en lijkt erop te wijzen dat Petrus dit al was voordat hij zich bij Jezus aansloot:
Ze zeggen dat Petrus een Dagelijkse Doper was, zelfs voordat hij van het brood at.
Dit past weer bij het eerste hoofdstuk van het Evangelie volgens Johannes waar Andreas, broer van Simon Petrus, een leerling is van Johannes de Doper, zich aansluit bij Jezus en Simon Petrus erbij haalt.
In de verhalen in de Pseudo-Clementijnse literatuur gaat Simon Petrus net als in “Handelingen” naar overzeese (Joodse) gemeenschappen maar hier treedt hij op als een strikte volgeling van Jakobus, die absolute naleving predikte van Jakobus’ richtlijnen wat betreft het houden van de Torah. Ten opzichte van Nazoreeërs (voortkomend uit de Essenen) verdedigt hij de naleving van de Joodse wet en de opvatting dat Jezus niet gekomen is om de wet af te schaffen, maar om haar te vervullen.
Weliswaar lijkt Petrus te suggereren dat de boodschap van Jezus ook bestemd is voor niet-Joden en ligt zijn nadruk op de spirituele vervulling van de Torah door de leer van Jezus, maar zonder de Torah helemaal te verwerpen.
Ook zet Petrus zich in de verhalen sterk af tegen Paulus.
Terwijl het mogelijk is dat ook in de Pseudo-Clementijnse verhalen al een poging wordt gedaan om de werkelijke, Torah-getrouwe Petrus een beetje naar een meer universeel christendom te trekken, is het duidelijk dat er in Handelingen opzettelijk weinig meer over wordt gelaten van de historische Petrus.
Paulus over Simon Kefas
Paulus noemt Simon meestal bij zijn Aramese titel Kefas en soms Petrus. Hij noemt hem in zijn Eerste brief aan de Korinthiërs, hoofdstuk 15, en in zijn Brief aan de Galaten.
In 1 Korinthe 15 schrijft Paulus dat Simon Petrus na Jezus’ dood als eerste een verschijning van Jezus heeft gezien.
In Galaten 1 staat dat Paulus drie jaar na zijn bekering naar Jeruzalem ging om Petrus te ontmoeten en vijftien dagen bij hem verbleef, maar de authenticiteit van deze verzen is onzeker. In het vervolg (waarvan we meer zekerheid hebben dat dit door Paulus is geschreven) stelt dat Paulus als gezant voor de heidenen was aangesteld, zoals Petrus apostel van de Joden was en dat Jakobus, Kefas en Johannes hem wat betreft deze afspraak de hand reikten. Vervolgens noemt Paulus Petrus (Kephas), Johannes en Jakobus – vermoedelijk sarcastisch – de “belangrijkste broeders” en de “zogenaamde pijlers” (van de beweging).
Hierna volgt een kort verslag van een confrontatie tussen Paulus en Petrus in Antiochië. De tekst beschrijft hoe Petrus zich terugtrok van het eten met de heidenen uit angst voor de “aanhangers van de besnijdenis” (vermoedelijk volgelingen van Jakobus). Paulus vermaant Petrus voor zijn hypocriete gedrag.
Echter, in de Pseudo-Clementijnse literatuur vinden we, zoals gezegd, juist een beeld van Simon Petrus als een strikte volgeling van Jakobus, die absolute naleving predikte van Jakobus’ richtlijnen wat betreft het houden van de Torah.
Voor een verklaring voor de confrontatie die Paulus in Galaten beschrijft, zie Paulus: de grondlegger van het christendom > Paulus in conflict met de “Joodse christenen”?.
Simon de Rots
Jesjoea zegt in Matteüs 16:18 tegen Simon: “En ik zeg je dat jij Petrus bent, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen”. Ook Eusebius schrijft in Historia Eccesiastica: “En Petrus op wie de kerk van Christus gebouwd is…”. Dit heeft bijgedragen aan de positie van “eerste paus” die Simon Petrus in de rooms-katholieke kerk heeft. Maar wat is de oorspronkelijke betekenis van deze benoeming?
Onder andere Dr. Daniel J. Vecchio en Dr. Charles Vergeer hebben beargumenteerd dat het Aramese woord “Kefas” een variant is van “Kaiafas” en dat Simon met deze naam wordt aangewezen als de hogepriester van “het nieuwe verbond”. De “Toledot Yeshu” (Talmoed) en de Encyclopaedia Judaica noemen de Kaiafas die in de evangeliën wordt beschreven als Jezus’ tegenstander: “Simon Caiaphas”, maar Flavius Josephus zegt dat hij “Josef” heette.
Windmeijer en Evenboer schrijven:
Flavius Josephus verwijst naar Kajafas als “Jozef, die Kajafas genoemd wordt”, wat suggereert dat Kajafas niet zijn naam, maar zijn titel was. Blijkbaar was “Rots” een priesterlijke titel die verwees naar de Joodse tempel. Die was namelijk op de rots gebouwd.
In Jesjoea als Zelotenleider concludeerde ik hieruit al dat Jesjoea Simon “de Rots” (Kepha) noemt, omdat de beweging de missie had om de valse hogepriester Kajafas (Caipha) te vervangen.
Handelingen van de Apostelen zet Simon Petrus neer als de leider van de beweging na Jezus’ dood en als de “apostel” die “door God uitgekozen is om de boodschap van het evangelie onder de heidenen te verspreiden” (Handelingen 15:7).
Uit het weinige wat we weten over de periode 30 tot 70 nC blijkt dat niet Simon Petrus maar Jakobus de Rechtvaardige (zie hieronder) de leider van de beweging werd en dat deze Jakobus de hogepriesterlijke rol kreeg. Toch blijft Simon ook in de Brieven van Paulus “Kefas” genoemd worden en kunnen we uit de brieven van Paulus opmaken dat hij de belangrijkste persoon naast Jakobus bleef.
Simon bar Jona of Simon Barjona?
Volgens Johannes 1:42 en 21:15-16 heeft Simon Petrus de naam Simon Bar Jona. Bar Jona wordt in alle bijbelvertalingen vertaald met “zoon van Johannes”. Dit is taalkundig correct, maar het is ook goed mogelijk dat Simon bij de “Barjonim” hoorde.
De Barjonim (of “Barjona” in sommige bronnen) waren een extremistische groep Joden die zich actief verzetten tegen de Romeinse overheersing tijdens de Joodse Opstand in de eerste eeuw na Christus. De Barjonim waren verwant aan de Zeloten, een bredere beweging van militante Joodse verzetsstrijders die tegen de Romeinse heerschappij streden. Deze groep wordt omschreven als bijzonder fanatiek en was bereid om met geweld hun doel te bereiken, namelijk de bevrijding van Judea van Romeinse overheersing.
De naam “Barjonim” komt waarschijnlijk van het Aramese bar yona, wat “zoon van geweld” of “zoon van de storm” kan betekenen. Dit laatste doet direct denken aan de “zonen van de donder” of “zonen / bouwers van de opstand” waarmee de bijnaam “Boanerges” vertaald kan worden, een bijnaam die Jezus geeft aan Johannes en Jakobus, de zonen van Zebedeüs. (Deze naam zal ik hieronder nog bespreken.)
Aan de andere kant komt Petrus in de Pseudo-Clementijnse verhalen naar voren als een zachtaardige man die ‘versleten kleren draagt’.
De echte Simon Petrus blijft voor ons een raadsel.
Jakobus
Jakobus “de Rechtvaardige” wordt op verschillende plaatsen “broer van Jezus” genoemd. Wie was deze Jakobus en welke rol had hij?
Paulus lijkt in 1 Kor 15:5-7 Jakobus buiten “de Twaalf” en buiten de bredere groep apostelen te plaatsen: “Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen”. Ook de evangeliën lijken hem op het eerste gezicht niet tot “de Twaalf” te rekenen. Maar verschillende deskundigen denken dat hij wél lid van de Twaalf was.
Eén theorie is dat “Jakobus, de zoon van Alpheüs” (Marcus 3:18, Lukas 6:15 en Handelingen 1:13) dezelfde zou kunnen zijn als “de broer van Jezus”. Een mogelijkheid is dat de evangelisten of redacteuren de naam Ἰωσὴφου hebben vervangen door Ἁλφαίου.
Leider van de Nazoreeërs / Ebionieten
Handelingen geeft een vertekend beeld van de rol van Jakobus. Handelingen noemt hem pas – terloops – in hoofdstuk 12 en pas in hoofdstuk 15 lezen we over zijn leidende rol in de gemeenschap. Alle hoofdstukken daarvoor zijn Petrus en Paulus en de mysterieuze “Stefanus” en “Filippus” de grote helden.
Vanaf Handelingen 12 zien we Jakobus in de rol die hij vrijwel zeker heeft gehad: In Handelingen 12:17, na de gevangenneming van Petrus, wordt Jakobus genoemd als degene aan wie bericht moet worden gebracht. In Handelingen 15:13-21 wordt Jakobus de voorzitter van het Apostelconcilie genoemd, waar hij een besluit neemt over de eisen aan niet-Joodse christenen (waarbij de schrijver Jakobus overigens het standpunt van de Farizeeën in de mond legt, wat vermoedelijk niet historisch is). En in Handelingen 21:18 wordt Jakobus opnieuw als leider in Jeruzalem beschreven als Paulus hem ontmoet.
Op grond van de volgende bronnen is het vrij zeker dat Jakobus na de dood van Jesjoea een ruime periode leider van de Nazoreeërs is geweest:
- Flavius Josephus geeft in Antiquitates Judaicae, 20.9.1 het enige buitenbijbelse getuigenis van Jakobus’ bestaan, zijn rol en zijn dood. In Antiquitates Judaicae schrijft Josephus over de onrechtmatige terechtstelling van Jakobus door de hogepriester Ananus in het jaar 62 nC. Deze tekst bevestigt dat Jakobus een invloedrijke figuur in Jeruzalem was.
- In zijn brieven noemt Paulus Jakobus een aantal keer. In Galaten 1:19 noemt hij Jakobus expliciet “de broer van de Heer”. In Galaten 2:9 noemt hij Jakobus samen met Petrus en Johannes als “zuilen” van de gemeenschap. Galaten 2:12 laat zien dat Jakobus binnen de beweging een “voorstander van de besnijdenis” was. Hoewel er twijfel is of de teksten in Galaten 2 werkelijk van Paulus zelf zijn, biedt dit een tweede betrouwbare bron over het leiderschap van Jakobus.
- De kerkhistoricus Eusebius (vierde eeuw) vermeldt Jakobus als leider van de vroege christelijke gemeenschap in Jeruzalem. In zijn Historia Ecclesiastica 2.1 en 2.23 beschrijft hij Jakobus als de leider van de “kerk”:
“In die tijd, nadat de apostelen omringd waren door talrijke volgelingen en met hun gezelschap te Jeruzalem verbleven, stond Jakobus, de broer van de Heer — die van de tijd van Christus tot nu toe door iedereen de Rechtvaardige werd genoemd — vooraan in de Kerk van Jeruzalem. Dit komt doordat hij van groot aanzien was bij de Joden en andere volken vanwege zijn buitengewone rechtvaardigheid en deugdzaamheid. Hij was beroemd vanwege zijn toewijding aan God en zijn nauwgezette naleving van de wet, en hij leidde de Kerk met grote ijver.“
Eusebius baseerde zijn werk op eerdere bronnen, waaronder Hegesippus en Clement van Alexandrië. Eusebius noemt in zijn citaat van Hegesippus Jakobus zelfs de opvolger van Jezus. Volgens dit citaat zou Jakobus, net als Jezus, begroet zijn met de roep: “Hosanna, de zoon van David”.
Eusebius schreef ongeveer drie eeuwen na de feiten, waardoor het moeilijk is om zijn verslagen volledig als onfeilbaar historisch bewijs te beschouwen. - Epiphanius schrijft in zijn werk Panarion (zie Bronnen over de Nazoreeërs / Nazareners) in 29.7.3-4 dat de Ebionieten Jakobus bijzonder hoog in aanzien hielden. Ze beschouwden hem als hun voornaamste leider en zagen in hem de ware opvolger van Jezus in plaats van Paulus.
- In de Pseudo-Clementijnse Homilieën en Recognitiones wordt Jakobus beschreven als de hoofdapostel in Jeruzalem en wordt gezegd: “… geloof geen leraar, tenzij hij uit Jeruzalem het getuigenis brengt van Jakobus, de broer van de Heer, of van wie na hem komt.“
- Clemens van Alexandrië schrijft: “Na de opstanding gaf de Heer (Jezus) de traditie van kennis door aan Jakobus de Rechtvaardige en Johannes en Petrus, zij gaven die aan de andere apostelen en de andere apostelen aan de zeventig“. We zien hier niet alleen een bevestiging van het leiderschap van Jakobus, maar ook de duidelijke hiërarchische structuur die er al in de beweging van Jezus was, overeenkomstig met die van Qumran.
- Het Evangelie van Thomas zegt in Logion 12: “Jezus zei tot hen: Waar jullie gekomen zijn, zullen jullie gaan naar Jacobus de Rechtvaardige, om wille van wie hemel en aarde zijn ontstaan.” Hoewel het Evangelie van Thomas een gnostische tekst is, sluit dit aan bij de andere bronnen en bevestigt dit Jakobus’ leiderschap en kan het zelfs gezien worden als de overlevering van de directe benoeming van Jakobus door Jezus als leider van de beweging.
De woorden “om wille van wie hemel en aarde zijn ontstaan” houden waarschijnlijk verband met de traditie van de ‘Zaddik’ (de Rechtvaardige) die gezien werd als ‘de pilaar die de wereld in stand houdt’. Ook Paulus zinspeelt waarschijnlijk hierop in Galaten 2:9 (“steunpilaren”) en het komt terug in de naam “Oblias” (bolwerk) die Jakobus in de latere traditie krijgt.
Mogelijk heeft de leiding van de beweging na Jezus’ dood inderdaad in eerste instantie bij Simon Petrus en de anderen van de “Twaalf” gelegen en is op enig moment de macht verschoven naar de familie van Jezus, geleid door Jakobus. Dit zou verklaren waarom Paulus spreekt over “de andere apostelen, de broers van de Heer en Kefas”, dus onderscheid maakt tussen apostelen en “de broers”.
Jakobus de Rechtvaardige
Eusebius citeert in zijn werk “Kerkelijke Geschiedenis” Hegesippus over de levensstijl van Jakobus. Dit wordt vermeld in het boek 2, hoofdstuk 23:
Hegesippus, die in de tijd van Anicetus schreef, zegt dat Jakobus, de broer van de Heer, de gewoonte had om zonder ophouden te knielen, zodat zijn knieën als kamelenbulten waren, door het vele bidden, waarbij hij de zonden van het volk smeekte en voor hun rekening vergiffenis afsmeekte. En omdat hij een vegetariër was, at hij geen dierlijk voedsel, geen vlees, en dronk geen wijn, en onthield zich van baden en het gebruik van olie en van het wassen van zichzelf.
En:
Hij werd “de Rechtvaardige” genoemd door allen vanaf de tijd van de Heer tot onze tijd, omdat er velen waren die Jakobus heetten, maar hij was heilig vanaf de schoot van zijn moeder.
Ook Epiphanius stelt dat de Ebionieten Jakobus als rechtvaardig beschouwden omdat hij zich hield aan de joodse wet en vegetarisch leefde.
Eusebius gebruikt verder de term “Oblias” voor Jakobus; de Pseudo-Clementijnse literatuur doet dit ook. “Oblias” is mogelijk afgeleid van het Aramese woord אובלאס (obla), wat een variant kan zijn van het Hebreeuwse woord צדיק (zaddik), dat “rechtvaardige” betekent.
We moeten de titel “de Rechtvaardige” niet zomaar duiden als “een goed persoon”. De titel Zaddik duidt een bijzondere rol aan, namelijk die van de geestelijke autoriteit, degene die de gemeenschap(pen) leidde in gebed en leer, die intermediair was tussen God en mensen, recht sprak en ethisch onderwijs gaf.
Deze ‘Rechtvaardigheidsideologie’ is ook de basis voor de positie van ‘de Leraar van Rechtvaardigheid’, het centrale personage in de Dode Zeerollen die bij Qumran gevonden zijn. Jakobus lijkt daarom op zijn minst een parallel personage in een lange reeks personen die deze titel dragen. Ook Jakobus’ leer was duidelijk een leer van Rechtvaardigheid. De “Brief van Jakobus” is vermoedelijk een samenvatting van zijn leer. We zien parallellen tussen deze brief en het Damascus-document uit de Dode Zeerollen in de centrale rol van het praktisch uitvoeren van de Torah, de trouw aan het Verbond, in de identificatie met de armen en onderdrukten tegenover de corrupte elite, de waakzaamheid tegen misleiding en de verwachting van een spoedig ingrijpen van God.
Jakobus de Nazireeër
Hegesippus, Origenes, Eusebius, Hieronymus en Epiphanius spreken allemaal over Jakobus als iemand die geen vlees at en zich onthield van seksuele gemeenschap. We zien hier de verwantschap met Johannes de Doper van wie in de evangeliën volgens Matteüs en Lukas wordt gezegd: “Hij at niet en dronk niet” en “Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer, en wijn en andere gegiste drank zal hij niet drinken.” Weliswaar stellen deze evangelisten hier een Jezus tegenover die juist wel “at en dronk” (volgens zijn tegenstanders “een dronkaard, een vriend van tollenaars en zondaars”), maar aangezien zijn voorganger én zijn opvolger een ascetische levensstijl hadden, is het moeilijk voor te stellen dat Jezus een totaal tegenovergestelde levensstijl gehad zou hebben.
Waarschijnlijk moeten we deze ascetische levensstijl, het zich onthouden van vlees, drank en seksuele gemeenschap, zien in het licht van de zogenaamde Nazireeër-gelofte (Numeri 6), waarbij iemand zich voor een bepaalde periode of zijn hele leven aan God wijdt. Dit komt tot in de middeleeuwen voor in Rabbijnse bronnen. Gecombineerd met de messiaans-apocalyptische verwachting van de beweging werd de gelofte waarschijnlijk gedaan “totdat de Tempel hersteld zou zijn” of “totdat de Redding (Jesh’ato) gekomen zou zijn”, dus in de verwachting dat God zijn volk zou bevrijden en de tempel(dienst) zou herstellen.
De redenering hierachter was waarschijnlijk dat door de “vervuiling van de Tempel” Gods toestemming om vlees te eten (sinds Noachs offer na de zondvloed) niet meer van kracht was.
Ook Jezus legde zo’n Nazireeër-gelofte af, hoewel dit verstopt is in het Evangelie volgens Lukas:
Want ik zeg jullie: ‘ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ […] Want ik zeg jullie: ‘vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’
Lukas 22:16-18
Jezus en Jakobus waren dus niet alleen Nazoreeërs / Nazareners, maar ook Nazireeërs!
Naast genoemde onthouding was volgens Hegesippus ook de dagelijkse doop onderdeel van de levensstijl van Jakobus.
Jakobus als schrijver
Jakobus is ook de schrijver van een brief die bewaard is gebleven in het Nieuwe Testament: de Brief van Jakobus. Deze brief is gericht op rechtvaardig leven en het doen van goede werken.
De brief legt de nadruk op het verband tussen geloof en daden: het ware geloof moet zichtbaar worden door concrete, goede daden en niet alleen door woorden. Jakobus waarschuwt ook tegen sociale ongelijkheid, vooringenomenheid en misbruik van rijkdom. Hij roept op tot zorg voor armen (Ebion!) en weduwen als een centraal kenmerk van een rechtvaardig leven en wijst op het belang van geduld in tijden van beproeving.
Jakobus spreekt over de blijvende waarde van de Torah en wijst erop dat de geboden gevolgd moeten worden:
Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt – hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. (Jakobus 1:25)
Wie de hele wet onderhoudt maar op één punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in gebreke. (Jakobus 2:10)
In tegenstelling tot het christendom van Paulus, is volgens Jakobus geloof alleen niet genoeg:
Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden? (Jakobus 2:14)
De brief waarschuwt sterk voor de kracht van “de tong”, die symbool staat voor spreken. Een bijzondere tekst hierover is:
Onze tong is net zo’n vlam: een wereld van onrecht, die onze lichaamsdelen in brand steekt. Want hij besmet het hele lichaam, hij steekt het rad van het leven in brand, met vuur uit de Gehenna. (Jakobus 3:6)
De Griekse tekst die vertaalt is met “het rad van het leven” is: τὸν τροχὸν τῆς γενέσεως (ton trochon tès geneseos). Letterlijk vertaald betekent dit: “het wiel van het bestaan”. Een kwade vorm van spreken kan de hele loop van ons bestaan beïnvloeden en in zekere zin “in brand” zetten, met een oorsprong in een destructieve kracht als de “Gehenna” (een metafoor voor hel of het kwade). Net zoals een wiel in beweging blijft draaien, kunnen uitspraken en negatieve intenties zichzelf blijven herhalen in ons leven, waardoor destructieve patronen ontstaan.
Er zijn deskundigen die in “het wiel van het bestaan” een verwijzing naar reïncarnatie hebben gezien, maar dit lijkt moeilijk te rijmen met het uitgesproken Joodse karakter Jakobus dat we in andere bronnen vinden.
Jakobus de Geliefde
De “Tweede brief van Jakobus”, een geschrift dat bij Nag Hammadi tegelijk met het Evangelie van Thomas is gevonden, beschrijft dat Jezus tegen Jakobus zegt: “Voorwaar, ik zal alles aan jou openbaren, mijn geliefde.”
Verschillende deskundigen hebben gepleit voor het standpunt dat “de geliefde discipel” in het Johannes-evangelie, niet Johannes is (zoals traditioneel wordt aangenomen) maar Jakobus.
Jakobus de Priester
Jakobus’ leiderschap lijkt vooral een priesterlijk leiderschap te zijn geweest. Zo droeg hij priesterlijke kleding en heeft hij een tijd lang (mogelijk eenmalig) daadwerkelijk de hogepriester uit het huis van Annas en Kaiafas vervangen. Kerkvader Hegesippus (geciteerd door Eusebius) schrijft namelijk over Jakobus:
Hem alleen kwam het toe het heilige binnen te treden, want hij droeg geen wol maar linnen. Alleen ging hij de tempel binnen en geknield bad hij dan voor vergiffenis voor het volk.
Volgens de Torah (bijvoorbeeld Leviticus 16) mocht slechts één persoon, namelijk de hogepriester, slechts één keer per jaar het Heilige der Heiligen binnengaan — en dat was op Jom Kipoer. Geen gewone priester of gewone gelovige had toegang. Dus als Hegesippus schrijft dat Jakobus dit privilege had, wordt hij impliciet als een hogepriesterlijke figuur gepresenteerd. De beschreven kleding wijst hier ook op. Als Hegesippus juist is, moet er dus een moment geweest zijn dat de officiële hogepriesterlijke klasse de controle over de tempel kwijt was zodat de tegenpriester Jakobus op Jom Kippoer kon optreden als hogepriester. Ook mogelijk is dat Jakobus niet werkelijk in de tempel als hogepriester optrad maar in een alternatief heiligdom van de Nazoreeërs, of dat het hele voorval als symbolisch moet worden gezien voor Jakobus als ware vertegenwoordiger van Israel.
Ook roept deze tekst de vraag op over de verhouding tussen Simon Petrus als “rots” en Jakobus als priester. Het is mogelijk dat Jakobus, omdat hij werkelijk de broer van Jesjoea was (zie hieronder), automatisch de opvolger van Jesjoea werd en dat hiermee Simon Petrus’ rol als aanvoerder namens de Messias verviel.
De broer van Jezus?
Wás Jakobus een echte broer van Jezus? Volgens de rooms-katholieke kerk is dit niet het geval. Volgens de kerk is de maagdelijkheid van Maria namelijk “eeuwig” en heeft zij behalve Jezus geen kinderen gekregen.
De oudste evangeliën, die volgens Marcus en Matteüs, geven nog grond voor de mogelijkheid dat Jezus broers had:
- “Hij is toch die ambachtsman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” (Marcus 6:3)
- “Hij is toch de zoon van de ambachtsman? Maria is toch zijn moeder, en Jakobus en Josef en Simon en Judas, dat zijn toch zijn broers?” (Matteüs 13:55)
Helemaal duidelijk is dit ook niet, want beide schrijvers leggen deze suggestie in de mond van mensen die hem niet geloven, maar de schrijvers spreken het ook niet tegen, dus is dit wel een duidelijke aanwijzing.
Aan het eind van Marcus vinden we de volgende verwarrende teksten [1]:
- “Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus (,) de jongere en van Joses en (,) Salome.” (15:40)
- “Maria uit Magdala en Maria de moeder van Joses keken toe in welk graf hij werd gelegd.” (15:47)
- “Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus (,) en Salome geurige olie om hem te balsemen.” (16:1).
(In 15:40 en 16:1 heb ik de komma’s tussen haakjes geplaatst. De Griekse tekst kent deze komma’s niet, maar in vertalingen worden de tweede en derde komma vaak wél geplaatst. De komma’s maken echter wel verschil:
- De eerste komma in 15:40 betekent dat “de jongere” duidt op “Joses”, wat zoiets als “Josef junior” betekent. De meeste vertalingen hebben deze komma niet, maar ik vermoed dat hier juist wel Joses bedoeld is.
- De tweede komma in 15:40 en de komma in 16:1 maken van Salome niet de dochter van Maria maar een extra vrouw naast de twee Maria’s, wat de meeste vertalingen doen.)
Het lijkt duidelijk dat met de tweede Maria steeds dezelfde wordt bedoeld, maar drie keer wordt een ander rijtje kinderen genoemd, twee keer mét Jakobus en één keer zonder. Verschillende deskundigen denken dat met deze tweede Maria Jezus’ moeder wordt bedoeld. Mogelijk zijn de namen van de kinderen gebruikt omdat de eerste lezers deze twee personen zouden herkennen (en dan is dat niet de schrijver geweest die rond 72 nC het geschrift heeft opgeleverd dat wij nu kennen). Maar er staat niet letterlijk: “de moeder van Jezus”.
Ook Lukas 24:10 noemt Maria de moeder van Jakobus, maar niet de moeder van Jezus. En Matteüs gebruikt verder “de andere Maria” wat ons ook niet wijzer maakt.
Het evangelie van Johannes maakt het nog wat ingewikkelder:
“Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala.“
Dit laatste past bij wat Hieronymus schrijft, namelijk dat Jakobus een neef van Jezus zou zijn en houdt een deurtje open voor de mogelijkheid dat de moeder van Jezus geen andere kinderen heeft gekregen.
Het vreemde is echter dat a) deze Maria, vrouw van Klopas, nergens anders genoemd wordt, specifiek niet in hetzelfde verhaal van Marcus over de kruisiging (15:40) en dat b) de zus van Maria in dat geval ook Maria zou heten (!). Het evangelie van Johannes is waarschijnlijk pas in de tweede eeuw geschreven en het is waarschijnlijk dat de idee van de maagdelijkheid van Maria toen al een “orthodoxe” leerstelling was.
Het lijkt er sterk op dat deze leerstelling (naast mogelijke Grieks-mythologische inspiratie met betrekking tot maagdelijke vrouwen) is bedoeld om de belangrijke positie van de broers van Jezus in de eerste periode van de beweging, te ondermijnen.
Want alle andere bronnen wijzen erop dat Jakobus wél een broer van Jezus is geweest:
1. Flavius Josephus noemt Jakobus expliciet “de broer van Jezus (die Messias genoemd wordt)”.
2. Paulus noemt Jakobus in Galaten 1:19 “broer van de Heer”. Sommige deskundigen hebben gesuggereerd dat dit ook symbolisch uitgelegd kan worden. Maar in 1 Korinthiërs 9:5 schrijft Paulus deze bijzondere zin: “zoals de andere apostelen, de broers van de Heer en Kefas“. Blijkbaar maakt Paulus onderscheid tussen deze drie. Hieruit kunnen we afleiden dat “de broers van de Heer” een bijzondere positie of een andere (leidende?) rol hadden binnen de beweging, naast Simon Petrus (Kefas) die ook een bijzondere positie of rol had. Dit past bij Marcus 6:3 en Matteüs 13:55 waar we lezen dat Jezus zelfs vier broers had: “Jakobus en Josef en Simon en Judas“.
3. Ook in de Pseudoclementijnse en andere vroeg-christelijke geschriften wordt Jakobus aangeduid met de naam “broer van de Heer”.
De strijd tussen Jakobus en Paulus
In de Recognitiones, onderdeel van de Pseudo-Clementijnse literatuur, is er sprake van een conflict tussen Paulus en Jakobus. Het verhaal beschrijft een incident waarbij Paulus, aangeduid als een vijand van de wet, Jakobus zou hebben aangevallen en Jakobus verwondingen toebrengt. Deze gebeurtenis vindt plaats in de tempel in Jeruzalem. Jakobus loopt vervolgens een maand later nog mank als hij Simon Petrus op zijn eerste zendingsreis naar Agrippa I stuurt vanuit “een plaats buiten Jericho” (Qumran?) naar Caesarea (zie boven).
Deze vertelling wordt vaak als niet historisch beschouwd vanwege de late datering en de anti-paulinische tendens, maar het vervolg spreekt over brieven die Paulus krijgt van de hogepriester, wat precies overeenkomt met wat in Handelingen staat rond de steniging van Stefanus (!). De Pseudo-Clementijnse teksten lijken zelfs meer dan Handelingen restanten te bevatten van Joods-christelijke overleveringen die teruggaan tot de eerste eeuw. Er is dus goede reden om een historische kern te veronderstellen met Paulus in als vijand van de Jakobus-beweging. Die rol had Paulus, zoals hij zelf schrijft in Galaten 1, vóórdat hij zijn openbaringen kreeg en zich min of meer aansloot bij de beweging van de Nazoreeërs / De Weg, maar de Pseudo-Clementijnen lijken aan te geven dat er ook daarna vijandschap bleef.
Ook als het verhaal niet historisch zou zijn, zien we opnieuw het grote verschil tussen de “geschiedenis” in de Pseudo-Clementijnen en die in Handelingen en weerspiegelt dit verschil het diepe ideologische conflict tussen de vroegchristelijke bewegingen die trouw bleven aan de Torah en de hellenistisch-georiënteerde Paulinische stroming(en) die afstand namen van de Torah.
Charles Vergeer stelt zelfs dat de angst voor aanslagen die Paulus verwoordt in Romeinen 15:30-31 niet ging om mogelijke aanslagen van de kant van de Joodse aristocratie, maar van de kant van de Nazoreeërs. De drie pogingen om Paulus te vermoorden die beschreven staan in Handelingen 21, 22 en 23 zouden dan ook pogingen vanuit de Nazoreeërs zijn geweest. Alleen het ingrijpen van Romeinse soldaten voorkomt zijn dood.
Dit is niet hard te maken en ook niet te ontkrachten, maar dat er een strijd heeft plaatsgevonden tussen Jakobus en Paulus, lijkt heel waarschijnlijk.
Jakobus’ dood
Jakobus heeft in de periode na het jaar 30 veel aanzien gehad onder de bevolking van Jeruzalem, maar werd door het Sanhedrin fel bestreden. Hij werd volgens Flavius Josephus door de hogepriester Ananus ben Ananus (Annas) vermoord. Ook verschillende vroegchristelijke bronnen (o.a. het genoemde citaat van Hegesippus bij Eusebius) beschrijven dat Jakobus werd gestenigd bij de Tempel in Jeruzalem. Hierna ontstond een groot protest onder het volk, zodanig dat Herodes Agrippa zich genoodzaakt zag om Ananus direct uit zijn ambt te zetten. Dit gebeurde in 62 nC.
De steniging wijst erop dat Jakobus beschuldigd werd van godslastering. De aanleiding hiervoor was waarschijnlijk zijn optreden als “tegenpriester” tegenover de hogepriesterlijke elite. Ik schreef al dat we op basis van Hegesippus kunnen vermoeden dat Jakobus als hogepriester heeft opgetreden, hetzij werkelijk in de tempel, hetzij in een alternatief heiligdom. De Dode Zeerollen tonen aan dat de priesters van Qumran zichzelf als ware priesters zagen, inclusief kleding en symbolen. Jakobus staat in datzelfde alternatief-priesterlijke spoor. Omdat hij (ook volgens Josephus) ook veel aanhangers onder het volk had, was hij hiermee een bedreiging voor de hogepriesterlijke elite, wat leidde tot zijn steniging op een onbewaakt ogenblik.
Hegesippus, geciteerd door Eusebius en die weer door Hieronymus, heeft daarentegen het verhaal dat Jakobus boven op het tempelgebouw gezet en door de “stadhouder” gevraagd werd een verklaring te geven over Jezus. Omdat Jakobus zou hebben geroepen dat Jezus aan de rechterhand van God zou zitten en zou terugkomen, werd hij van het tempelgebouw geworpen. In de versie van Hieronymus brak hij hierbij zijn benen (!). In de versie van Hegesippus / Eusebius werd hij daarna gestenigd en in alle drie de versies werd hij vervolgens met een knuppel gedood. Het “van het tempelgebouw werpen” en het “breken van zijn benen” doet echter sterk denken aan het bovengenoemde verhaal van de aanval van “de vijand” op Jakobus in de Pseudo-Clementijnen waar Jakobus ook “van bovenaf van de trap” gegooid en gestenigd werd. Mogelijk zijn dit twee aparte gebeurtenissen geweest waarbij Jakobus de eerste aanval, waarbij hij van de trap werd gegooid, overleefde (waarna hij zoals genoemd een maand later nog mank liep). Wat daar ook op wijst, is dat in het verhaal van Hegesippus, Eusebius en Hieronymus de stadhouder (een naam wordt niet gegeven) betrokken is, terwijl Josephus expliciet stelt dat hogepriester Ananus na de dood van de procurator Porcius Festus, voordat zijn opvolger, Lucceius Albinus, gearriveerd was, zijn kans zag om Jakobus terecht te stellen en liet doden door steniging.
Eusebius lijkt niet één maar twee passages van Josephus over deze moord te kennen. In het aan ons overgeleverde werk van Josephus komt maar één passage voor. In de andere passage citeert Eusebius Josephus dat Jeruzalem werd verwoest als straf voor de moord op Jakobus de Rechtvaardige. Dit is niet terug te vinden in de bewaard gebleven teksten van Josephus. Mogelijk hebben Origenes en Eusebius in de bibliotheek in Caesarea een versie van Josephus gelezen die deze tweede passage bevatte. Het is mogelijk dat latere christelijke redacteuren Josephus’ eerste versie van de feiten hebben gecorrigeerd omdat ze vonden dat Josephus had moeten zeggen dat Jeruzalem viel vanwege de dood van Jezus.
Simeon bar Cleophas, neef of broer van Jezus?
Hegesippus en Eusebius vermelden Simeon in hun geschriften. Hegesippus noemt Simeon als een familielid van Jezus en een waardige opvolger van Jakobus. Volgens Eusebius was Simeon een gerespecteerde leider die uiteindelijk stierf als martelaar. Eusebius schrijft dat Simeon tijdens de regering van keizer Trajanus werd gearresteerd en gemarteld, en uiteindelijk rond het jaar 107 n.C. werd gekruisigd op hoge leeftijd, mogelijk meer dan 100 jaar oud.
De naam Κλεόπας (Kleopas) is vermoedelijk een afgekorte Griekse vorm van Kleopatros (Κλεόπατρος), wat “glorie van de vader” betekent. Dit is een duidelijk Griekse naam en komt vaker voor in de Hellenistische wereld. Mogelijk is het een Griekse verbastering van de hebreeuwse naam Clopas, dat komt van קלוֹפָּא (Qlopha’) en “wisselen”, “vervangen” of “voorbijgaan” betekent.
De namen Clopas en Cleophas roepen ook associaties op met de naam ‘Cephas’ die we tegenkomen in Galaten, 1 Korintiërs en het Evangelie van Johannes en die wordt gezien als de Aramese vorm van ‘Petrus’.
Opvallend is dat in Handelingen 15:14, tijdens de beroemde ‘Jeruzalemse Raad’, naar Petrus wordt verwezen als ‘Simeon’, in een tijd dat Petrus al zogenaamd Palestina was ontvlucht. Robert Eisenmann stelt dat Simeon bar Cleophas zeer waarschijnlijk de tweede broer van Jezus is geweest, Simon, zoals gepresenteerd in de Evangelie Apostellijsten. Hij stelt dat het christendom in Palestina zich in eerste instantie ontwikkelde zich op een manier die gecentreerd was rond de familie van Jezus.
Overige apostelen en opzichters (bisschoppen)
Apollos
Apollos wordt in het Nieuwe Testament een aantal keer genoemd, namelijk in Handelingen en door Paulus in zijn 1e brief aan de Korinthiërs.
Handelingen 18:
Intussen arriveerde er in Efeze een uit Alexandrië afkomstige Jood, die Apollos heette. Hij was een ontwikkeld man, die goed onderlegd was in de Schriften. Hij had onderricht gekregen in de Weg (van de Heer) en verkondigde geestdriftig de leer over Jezus, die hij zorgvuldig uiteenzette, ook al was hij alleen bekend met de doop zoals Johannes die had verricht. In de synagoge begon hij nu vrijmoedig het woord te voeren. Toen Priscilla en Aquila hem hoorden, namen ze hem terzijde en legden hem uit wat de Weg van God precies inhield. Toen hij naar Achaje wilde afreizen, moedigden de leerlingen hem aan en gaven hem een brief mee voor de gemeenteleden met het verzoek hem gastvrij te ontvangen. Na zijn aankomst bleek hij door Gods genade een grote steun te zijn voor de gelovigen, want hij slaagde erin de Joden in het openbaar in het ongelijk te stellen door op grond van de Schriften aan te tonen dat Jezus de messias is.
Wat opvalt is dat Apollos een volgeling van “de Weg” en van Jezus als Messias was, maar dat hij alleen bekend was met de doop van Johannes de Doper. Dit geeft maar weer aan dat de invulling van de doop die Paulus leerde, afweek van die van de oorspronkelijke beweging rond Jezus (zie ook Paulus: de grondlegger van het christendom?).
Handelingen 19 onderstreept dit verschil:
Terwijl Apollos in Korinte verbleef, kwam Paulus na zijn reis door het binnenland in Efeze aan. Hij ontmoette daar enkele leerlingen, aan wie hij vroeg: ‘Hebben jullie de heilige Geest ontvangen toen jullie het geloof aanvaardden?’ Ze antwoordden: ‘Nee, we hebben zelfs niet gehoord van het bestaan van een heilige Geest.’ Hij vroeg: ‘Hoe zijn jullie dan gedoopt?’ ‘Met de doop van Johannes,’ antwoordden ze.
Paulus’ doop stond gelijk met het ontvangen van de Heilige Geest en het deel worden van het “lichaam van Christus” (zie opnieuw Paulus: de grondlegger van het christendom?). Ook dat element ontbrak dus volledig in de leer van Apollos.
De schrijver van Handelingen stelt ons de gang van zaken tussen Paulus en andere apostelen harmonieus voor en wil zijn lezers doen geloven dat het voorkomen van een andere visie op de doop en de Heilige Geest een uitzondering was, maar dat is fictie. In werkelijkheid waren de verschillen een stuk groter dan Handelingen laat zien en ging het allemaal niet zonder conflict.
Na zijn bezoek aan Efeze, reisde Apollos dus door naar Achaje, waar de stad Korinthe lag en zo werd hij blijkbaar degene die na Paulus leraar in de gemeenschap in Korinthe werd. Paulus benoemt dit ook:
Ik heb geplant, Apollos heeft gewaterd.
1 Korintiërs 3:6
Paulus geeft zelf ook een aanwijzing dat Apollos’ leer niet hetzelfde was als die van hemzelf:
…dat er verdeeldheid onder u heerst. Ik bedoel dat de een zegt: ‘Ik ben van Paulus,’ een ander: ‘Ik van Apollos,’ een derde: ‘Ik van Kefas,’ en een vierde: ‘Ik van Christus.’
In de tekst die hierop volgt, maakt Paulus duidelijk dat deze verdeeldheid onterecht is en lijkt hij te zeggen dat Apollos in de kern hetzelfde leert als Paulus. We hebben echter alleen Paulus’ kant van het verhaal en we weten niet hoe groot de verschillen in leer werkelijk waren; in ieder geval groot genoeg om voor verdeeldheid te zorgen.
Apollos lijkt een apostel te zijn die, waarschijnlijk in tegenstelling tot Paulus, contact had met de apostelen in Jeruzalem:
Wat Apollos betreft, heb ik zeer sterk aan hem verzocht om met de broeders naar u te komen; maar hij was in het geheel niet bereid om nu te komen; maar hij zal komen wanneer hij een goede gelegenheid heeft.
1 Korintiërs 16:12
Apollos was dus een Jood uit Alexandrië (waar Philo een hellenistisch-Joodse filosofie leerde, maar waar mogelijk ook een Esseense gemeenschap was), was onderwezen in “de Weg” (zie Verbanden tussen Jesjoea en de Dode Zeerollen), had contact met de “broeders” in Jeruzalem en reisde net als Paulus rond als apostel, met een leer die – in elk geval wat betreft doop en Heilige Geest – afweek van die van Paulus maar wel Jezus als Messias verkondigde.
Kerinthos
Kerinthos wordt beschreven in de werken van (pseudo-)Tertullianus, Irenaeus en Eusebius. Hij heeft vermoedelijk geleefd in de tweede helft van de eerste eeuw. In de beschrijvingen over Kerinthos klinken vroeg-gnostische opvattingen door, maar ook duidelijk een nadruk op de menselijkheid van Jesjoea.
Kerinthos wordt door Irenaeus een ketter genoemd. Hij zegt dat het Evangelie van Johannes tegen Kerinthos is geschreven, maar dat anderen juist zeggen dat het door Kerinthos is geschreven.
Eusebius noemt Kerinthos ook en zegt dat een belangrijk punt uit de leer van Kerinthos zou zijn dat het Koninkrijk dat Jesjoea predikte een aards koninkrijk zou zijn.
Epiphanius schrijft over de “Cerinthiers”, vermoedelijk de volgelingen van Kerinthos: “Dit is een soort Joodse groep, afgeleid van Cerinthus en Merinthus, die zich beroemt op de besnijdenis, maar zegt dat de wereld door engelen is gemaakt en dat Jezus de titel Christus kreeg als een bevordering.”
Hieronder zal ik nog behandelen: Johannes en Jakobus Boanerges (de Zebedeïden), Judas Thomas, Simeon de Rechtvaardige (opvolger van Jakobus), Kleopas (Lukas 24:18) / Klopas (Joh 19:25), Ananias, Simon Magus (de Samaritaanse Taheb?), Apollos, en eventueel Evodius/Euodias, Papias en Ignatius van Antiochië.
Johannes en Jakobus Boanerges (de zonen van Zebedeüs)
Twee discipelen worden Johannes en Jakobus, zonen van Zebedeüs genoemd. Zebedeüs is waarschijnlijk een Griekse vorm van het Hebreeuwse “Zevadja”. In Marcus 3:17 staat: “En Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, de broer van Jakobus, gaf Hij de naam Boanerges, wat betekent: ‘Zonen van de donder’.” Het woord Boanerges (Βοανηργές) is Grieks, maar het is overduidelijk een transcriptie van een Aramees of Hebreeuws woord.
De meest gangbare verklaring is dat het een samenstelling is van “bené” (בְּנֵי) = “zonen van” (in het Aramees: “benei” of “bene”) en “raʿam” (רגש / רעם) = “donder”, of “onweer”. Maar… er is een probleem met deze verklaring. Als het “zonen van de donder” betekent, zou je iets verwachten als: “Benei raʿam” maar dat klinkt níet als “Boanerges”. Het dichtst in de buurt van een betere herleiding komen “bōneh” = “bouwers” en “nirgaš” = “zij die opschudding veroorzaken” of “rḡaš” = “oproer”. In dat geval zou Boanerges iets kunnen betekenen als “bouwers van opschudding”, “zonen van het oproer” of “de oproerkraaiers”…
Charles Vergeer plaatst “Boanerges” in de context van de Zeloten, zoals dat ook mogelijk is met de hele “Jezusbeweging” (zie Jezus was leider in de apocalyptische beweging van de Zeloten). Volgens Vergeer kunnen Jakobus en Johannes worden gezien als militante leiders binnen deze beweging.
De auteurs van Handelingen weten niets substantieels over Jakobus, zoon van Zebedeüs. Aan het begin van hoofdstuk 12 wordt hij ter dood gebracht, net voordat Jakobus de Rechtvaardige, de eigenlijke leider van de gemeenschap, in het verhaal verschijnt. Paulus noemt op zijn beurt nooit een ‘Jakobus, de broer van Johannes’, terwijl hij wel Johannes als één van de drie leiders (spottend: “steunpilaren”) van de gemeenschap in Jeruzalem noemt. Geen van de kerkvaders weet iets anders over deze Jakobus dan apocrief. Uiteraard kan de oorzaak hiervan zijn dat deze Jakobus inderdaad in een vroeg stadium van de gemeenschap gedood werd.
Judas Thomas / Theudas / Taddeüs
In Syrische en Indiase kerk vinden we de traditie over Judas Thomas die de boodschap van de apostelen naar Syrië en verder naar India bracht. De christelijke gemeenschappen die door hem zouden zijn gesticht in Zuid-India worden nog steeds de Thomas-christenen genoemd.
Zoals hierboven al genoemd, noemt het Nieuwe Testament meerdere broers van Jezus, o.a. Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Marcus 6:3). In het Evangelie van Thomas, een gnostische tekst uit de Nag Hammadi-geschriften, wordt de auteur geïntroduceerd als “Judas Thomas”. Het woord Thomas betekent in het Aramees “tweeling“ (t’oma), dus de naam “Judas Thomas” kan betekenen: “Judas de Tweeling” — en de implicatie in gnostische kring is vaak: tweelingbroer van Jezus. Sommige deskundigen denken dan ook dat deze Judas Thomas de tweelingbroer van Jezus is geweest.
De naam “Theudas” is niet tot een Hebreeuwse of Aramese naam te herleiden en blijft tot op de dag van vandaag een raadsel. Mogelijk is hij dezelfde als “Taddeüs”. Taddeüs komt voor in de apostellijst in Mattheüs 10:3, maar in Lukas 6:16 heet dezelfde apostel dan weer “Judas, zoon van Jakobus” maar in andere handschriften “Judas, broer van Jakobus”. De namen Theudas en Taddeüs kunnen dan ook een samentrekking zijn van Thomas en Judas en dan zou hij dezelfde kunnen zijn als Judas Thomas, broer van Jezus.
Er zijn legendes uit de 4e eeuw waarin Judas na Jezus’ hemelvaart samen met de apostel Simon het evangelie in Syrië, Mesopotamië en Perzië predikte. Dit zou goed op historische werkelijkheid kunnen berusten omdat we ook in de Dode Zeerollen aanwijzingen zien voor een uitbreiding van de beweging naar het gebied rond Damascus en omdat kerkvaders schrijven dat in deze regio Nazoreeërs leefden. In de legenden wordt verteld dat Judas mensen kon genezen en demonen uit afgodenbeeldjes kon uitdrijven waardoor deze wegvluchtten en de beeldjes afbrokkelden.
Volgens het apocriefe geschrift “Lijden van Simon en Judas” stierf Judas in Perzië een marteldood door te zijn doodgeslagen met een knuppel en werd hij daarna onthoofd met een bijl. Volgens de overlevering was dit in het jaar 66. Op zijn vermeende graf werd de “Zwarte Kerk” (of het Klooster van Sint-Taddeüs) gebouwd.
Wordt vervolgd.