De evangeliën hebben, anders dan geschiedschrijving, tot doel om de lezers te motiveren tot een bepaald gedrag, namelijk het zich aansluiten bij of aangesloten blijven bij de gemeenschap en haar leer. Voor ons moderne lezers lijkt dit een diskwalificatie van de teksten. Wij maken een strikt onderscheid tussen feiten en fictie. Maar een antieke lezer zocht meer naar achterliggende waarheid en betekenis van een tekst.
Neem elke andere tekst uit het tijdperk rond het begin van onze jaartelling waarin wonderen voorkomen of mensen tot god of halfgod verheven worden en je zult het direct herkennen als “mythe”. Er is geen enkele reden om voor de christelijke evangeliën en het boek Handelingen een uitzondering te maken.
Als je de verhalen in de evangeliën zou lezen zonder de gekleurde bril van de manier waarop deze verhalen in onze cultuur altijd als “ongeveer historisch” zijn gebracht, dan zie je dat veel elementen overduidelijk “mythisch” en/of “symbolisch” [1] zijn. Niet alleen omdat de “gebeurtenissen” buiten de wetten van de fysica gaan (Jezus die over water loopt, mensen opwekt uit de dood of een vijgenboom in een dag laat verdorren) of zeer onwaarschijnlijk zijn (zoals de al genoemde verhalen rond geboorte en sterven), maar ook omdat ze veel begrijpelijker zijn als ze symbolisch geïnterpreteerd worden of gelezen worden als een manier om Jezus’ bijzondere optreden te vertalen in verhalen die tot de verbeelding spraken: legendevorming dus.
Dr. Robert Eisenman schrijft hierover:
Het was de gewoonte in Grieks-Romeinse historische verhalen vanaf Thucydides dat de verteller belangrijke toespraken hield op basis van wat hij dacht dat de spreker zou of had moeten zeggen. Hetzelfde geldt voor Hebreeuwse literatuur uit die tijd en eerder. Daarom verwijzen we naar de enorme hoeveelheid van deze literatuur in welke taal dan ook als ‘pseudepigrafisch’. Deze benadering is in de evangeliën tot een kunstvorm verheven, in die mate dat er weinig of niets in hen kan worden vertrouwd als authentieke representaties van wat Jezus deed of zou kunnen hebben gezegd.Eisenman, Robert. James the Brother of Jesus: The Key to Unlocking the Secrets of Early Christianity and the Dead Sea Scrolls. Viking Penguin, 1997.
Onder andere Derek Lambert maakt dit heel duidelijk in zijn podcasts en vat zijn standpunt samen in deze video:
Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen historische bron is voor de verhalen, maar wel dat we heel voorzichtig moeten zijn om de verhalen als historisch te zien. In sommige gevallen lijken de verhalen een historische kern te bevatten, maar in de eerste eeuwen van de jaartelling hebben processen van vergeestelijking, mimesis, mythologisering en bewerking de verhalen veranderd. Soms kunnen we een historische kern vinden, maar vaak is het gissen.
Charles Vergeer schrijft hierover (specifiek m.b.t. het Evangelie volgens Marcus, maar toepasbaar op alle evangeliën en Handelingen):
Marcus wil ons niet laten weten dat in het voorjaar van het jaar 30 het voorhangsel in de tempel van Jeruzalem scheurde, en evenmin wil hij ons een detail beschrijven van de procesgang rond de aangeklaagde Nazarener. […] Beide keren treedt Marcus niet op als de historicus die feiten beschrijft en vastlegt, maar als evangelist, brenger van de blijde boodschap. Hij verkondigt het geloof…
Redactionele lagen in de evangeliën
We moeten bij het analyseren van de evangeliën steeds kritisch kijken naar hun redactionele lagen en de context waarin ze zijn samengesteld. De evangeliën zijn een samensmelting van meerdere lagen van redactie:
- Er is een radicale apocalyptische onderlaag, afkomstig van de oorspronkelijke “Jezusbeweging” – Nazoreeërs, Ebionieten, volgelingen van Jochanan (Johannes) de Doper, Jesjoea (Jezus) en Yaʿaqov (Jakobus), zoals op andere pagina’s op deze website betoogd. Deze beweging was Torah-houdend en geworteld in het Jodendom, met politieke en religieuze aspiraties voor het herstel van Israël als zelfstandige natie. Lees verder: Jesjoea, de Nazoreeër en Nazoreeërs, Essenen, Zeloten.
- Een laag van Rabbijns-ethische wijsheid. In de evangeliën vinden we herformuleringen van bestaande rabbijnse ideeën. Dat ze in de evangeliën voorkomen, betekent niet automatisch dat ze uniek christelijk of oorspronkelijk zijn. Lees verder: Het raadsel Jezus.
- Interpretatie van het christendom als mysteriereligie: Met name de paulinische brieven interpreteren Jezus als een hemels wezen wiens lijden en dood een verlossend mysterie zijn. Dit sluit nauw aan bij Hellenistische en Perzische mysteriereligies, zoals die van Mithras. Ook de evangeliën zelf (vooral Johannes) hebben deze invloeden. Lees verder: Overeenkomsten tussen het christendom van Paulus en vroegere mysteriereligies.
- Hellenistisch-universalistische tendensen: In Alexandria en andere diaspora-centra vermengden Joodse en Griekse denkwijzen zich al eeuwen. Ook deze invloed zien we al in de “brieven van Paulus”, maar ook in de evangeliën. Als je de stijl van de evangeliën vergelijkt met rabbijnse teksten uit dezelfde of iets latere tijd (bijv. de Mishnah of uitspraken van Hillel), valt op dat de Griekse retoriek van de evangeliën veel meer past in de biografische en filosofische genres van het Hellenistische Rijk. Literatuurdeskundigen noemen dit “mimesis”. Lees verder: Mimesis in de evangeliën.
- Anti-semitisme: Ten slotte bevatten de evangeliën Grieks-Romeins politiek gekleurd anti-semitisme. Op zijn minst kunnen we zeggen dat Marcus, als paulinisch christen in Rome, de oorspronkelijke gebeurtenissen heeft aangepast aan wat politiek correct was: Marcus’ Romeinse evangelie. De evangeliën verplaatsen de schuld van Jezus’ dood vrijwel volledig naar ‘de Joden’, met name de Farizeeën en hogepriesters, terwijl de Romeinen — met name Pilatus — systematisch worden vrijgepleit. Verder vinden we anti-Joodse stereotypen die we ook vinden in Grieks-Romeinse polemiek tegen Joden in dezelfde tijd: beschuldigingen van koppigheid, wetticisme, en religieuze hypocrisie. De Joden worden zelfs gepresenteerd als de tegenstanders van ‘de waarheid’ en Jezus wordt neergezet als de universele verlosser wiens boodschap door ‘zijn eigen volk’ werd afgewezen.
Waarschijnlijk zijn conflicten tussen Joodse Jezus-volgelingen (Nazoreeërs) en Hellenistische Paulinische groepen de voedingsbodem hiervan geweest en werd pas later expliciet etnisch-religieus antagonisme door redacteuren toegevoegd.
[1] Volgens Lévi-Strauss is mythe de verwoording van het niet-zintuiglijke in termen van het zintuiglijke zoals dat door de zintuigen wordt geconstrueerd en door de hersens geïnterpreteerd.
Geef een reactie