Er is wetenschappelijke consensus dat de evangeliën zijn op zijn vroegst in de periode 65 – 110 nC geschreven zijn, maar deze consensus wordt steeds meer ter discussie gesteld omdat een nog latere datering van drie van de vier evangelieboeken waarschijnlijk is.
Er zijn géén handschriften van de evangeliën teruggevonden uit de eerste eeuw, slechts twee fragmenten uit de 2e eeuw, uit de derde eeuw zo’n 30 fragmenten, en uit de vierde eeuw enkele tientallen.
Paulus
Paulus gebruikt één tekst die doet denken aan een evangelietekst, namelijk de zogenaamde “instelling van het avondmaal” in 1 Korintiërs 11:23–25. Dit is één van de aanwijzingen voor de conclusie dat er in deze periode nog geen evangelieteksten bestonden. Paulus had waarschijnlijk mondelinge overleveringen over Jesjoea gehoord, maar omdat hij hiervan verder nergens gebruikmaakt of zijn lezers erop attendeert, kunnen we weinig opmaken over wat de inhoud daarvan is geweest.
De Didache
Daarnaast is er de Didache, ook bekend als “Het Onderwijs van de Twaalf Apostelen”. Dit is een geschrift uit de vroege Joods-christelijke beweging. Het biedt praktische instructies voor christelijke gemeenschappen over onderwerpen zoals ethiek, eredienst, doop, vasten en leiderschap. Dit geschrift bevat enkele verzen die sterk lijken op uitspraken van Jezus zoals die te vinden zijn in de evangeliën, bijvoorbeeld op de richtlijnen van Jezus in de Bergrede. De Didache noemt echter niet dat dit uitspraken van Jezus zijn en vertelt ook niets over Jezus’ leven.
Ignatius
Het volgende wat aan de vier canonieke evangeliën doet denken, zijn teksten van Ignatius. Hij wordt verondersteld geleefd te hebben van ongeveer 35 tot 107 nC, zou vanaf 70 nC bisschop van Antiochië in Syria zijn geweest en zijn brieven worden gedateerd in de late eerste eeuw of vroege tweede eeuw [1]. In zijn brieven gebruikt hij theologische taal die overeenkomt met die van de evangelieteksten, maar hij citeert niet en dus is er geen direct bewijs dat Ignatius bekend was met specifieke evangeliën zoals we die nu kennen.
Geen evangeliën bij Clemens
Aan het einde van de eerste eeuw maakte de kerkleider Clemens van Rome voor het eerst melding van brieven van Paulus, maar opvallend genoeg nog niet van de evangeliën. Ook bij andere schrijvers die wel Paulus citeren of lijken te becommentariëren, zoals de Tweede Brief van Petrus, de brieven van Ignatius en Polycarpus, vinden we geen vermeldingen van de evangeliën of evangelieteksten.
Schreef Marcus het vroegste evangelie?
Een gangbare theorie is dat het Evangelie volgens Marcus het vroegst geschreven evangelie is en dat dit (grotendeels) geschreven is vóór het jaar 70 (vanaf 65), met mogelijke afronding tussen 70 en 75 nC. Het argument hiervoor is dat Marcus niets schrijft over de Joodse Opstand / Oorlog en de verwoesting van de tempel in Jeruzalem (66-70 nC).
Naar mijn mening is dit geen krachtig argument. Hoewel Marcus de Joodse Oorlog niet expliciet noemt, kan zijn Evangelie juist het beste verklaard worden als een reactie op deze gebeurtenissen (hierover meer in Marcus’ Romeinse evangelie). Ten tweede zijn de verdrukkingen die in Marcus 13 worden gepresenteerd als “profetieën” van Jezus juist een beschrijving van wat er gebeurde aan het einde van de Joodse Oorlog, toen de Romeinen Jeruzalem verwoestten en vrijwel de hele bevolking doodden of verdreven.
Dit maakt overigens een datering van het Evangelie volgens Marcus kort na het jaar 70 wel aannemelijk. Ook geef ik vooralsnog de voorkeur aan de opvatting dat (een versie van) Marcus als bron heeft gediend voor de twee andere synoptische evangeliën.
Papias over Marcus
Kerkvader en bisschop Papias van Hiërapolis noemde – mogelijk – voor het eerst teksten die we vinden in de evangeliën van Marcus en Matteüs. Ik schrijf “mogelijk”, want Papias’ werk “Uitleg van de woorden (logia) van de Heer” is niet bewaard gebleven. Wel zijn citaten van hem bij Irenaeus (plm. 130-202 nC) en Eusebius (263-339 nC) teruggevonden. Het werk van Papias werd in het verleden gedateerd in 95–110. Maar Irenaeus (140-200) zegt dat Papias oud was toen hij schreef en dat hij een vriend en leeftijdsgenoot was van Polycarpus (plm. 70 – 155 nC). En Eusebius begint pas Papias te citeren als hij over de tijd van keizer Hadrianus (117 tot 138) schrijft. Ook schrijft Papias over teksten van Marcion (zie verderop), dus schreef hij klaarblijkelijk nadat Marcion zijn “canon” maakte. Papias heeft daarom waarschijnlijk geschreven tussen ± 120 en 130.
Eusebius citeert Papias in zijn “Kerkgeschiedenis” (3.39.15-16). De evangelist Marcus wordt in dit citaat van Papias de tolk van Petrus genoemd. Eusebius voegt daaraan toe dat dit de Marcus was die het evangelie schreef. Marcus zou zijn verhalen dan van Petrus hebben gehoord. Dit heeft geleid tot de traditionele opvatting dat er een directe lijn zou zijn van de ooggetuige Petrus naar de latere christelijke geschriften.
Dit lijkt ook nog onderbouwd te worden in 1 Petrus. Hier wordt (Johannes) Marcus “mijn zoon” genoemd, waaruit ook zou blijken dat hij een vertrouweling van Simon Petrus was.
Maar…
- Johannes Marcus is in werkelijkheid waarschijnlijk een metgezel van Paulus geweest. Hij komt veelvuldig voor in Handelingen. We weten dat Paulus en Petrus op gespannen voet met elkaar stonden (Galaten 2:11). Daarom is het niet waarschijnlijk dat Marcus ook een vertrouweling van Petrus was.
Marcus kan Simon Petrus niet helemaal afschrijven, maar volgt Paulus wel in zijn negatieve houding ten opzichte van Simon Petrus. Dit zien we duidelijk aan de ambivalentie rond Simon Petrus in het Evangelie volgens Marcus. Aan de ene kant wordt Simon Petrus met respect beschreven als “de Rots” (Kefas/Petrus) die Jezus als Messias aanwijst (Marcus 4:29), maar aan de andere kant wordt hij door Marcus op een effectieve manier zwart gemaakt in o.a. Marcus 4:33 (“Ga terug, achter mij, Satan!“) die Jezus driemaal verloochent (Marcus 14). - 1 Petrus is zeer waarschijnlijk niet geschreven door Petrus. De theologie in deze brief is duidelijk afkomstig uit de Paulinische traditie. De brief noemt slechts in één vage regel het menszijn van Jezus en schrijft helemaal niet over zijn kruisiging (behalve “die onze zonden op het hout heeft gebracht”, wat ook weer een paulinische verwijzing naar de offercultus is).
De brief noemt niet alleen Marcus, maar ook Silvanus, die volgens 2 Korinthe en 1 en 2 Tessalonicenzen ook een metgezel van Paulus was.
Alles wijst er dus op dat het een paulinische brief is en dit ontkracht de opvatting dat Marcus zijn overlevering op Simon Petrus baseerde. - Ook het Evangelie van Marcus is volgens de meeste deskundigen in onze tijd gebaseerd op de Paulinische theologie. Het stelt Jezus voor als de zoon van God die zijn leven geeft als offer voor de zonden van de wereld. Op andere pagina’s zal ik laten zien dat dit niet de oorspronkelijke overtuiging van Jezus’ volgelingen is geweest.
- De latere Paulinisch-orthodoxe stroming heeft dus, door o.a. de mond van Papias en 1 Petrus, de koppeling van (Johannes) Marcus aan Simon Petrus gemaakt om een directe lijn van ooggetuigen naar geschriften te suggereren, maar die is niet historisch betrouwbaar.
We kunnen op basis van Papias dus niet concluderen dat de evangeliën ooggetuigenverslagen zijn, maar wel dat het Evangelie volgens Marcus vermoedelijk rond 120 een bestaand en bekend geschrift was.
De Evangeliën van Matteüs en Lukas
Het Evangelie volgens Matteüs is volgens de meest gangbare theorieën geschreven tussen 80 en 90 na Christus. Het is in ieder geval na de Joodse Oorlog geschreven. Net als Marcus heeft Matteüs voorspellingen die de Joodse Oorlog lijken te beschrijven. Nog duidelijker is dat Matteüs 23:35-36 de moord op Zacharias, zoon van Barachias / Baris, noemt die midden in de tempel werd vermoord. Deze zelfde moord wordt door Flavius Josephus beschreven en vond plaats in 69 na Christus. Matteüs is dus in ieder geval na die tijd geschreven.
De datering die voor het Lucasevangelie (en voor Handelingen) gehanteerd wordt loopt sterk uiteen, van 60 n.Chr. tot 130 n.Chr, maar de meeste wetenschappers nemen aan dat het Evangelie van Marcus door Lukas (en Matteüs) gebruikt is. Ook richt Lukas zich duidelijk op niet-Joodse gelovigen, wat typisch is voor de periode vanaf het einde van de eerste eeuw.
Marcion van Sinope en zijn evangelie
In 130-140 is Marcion van Sinope (die vermoedelijk leefde in / rond de periode 85-160 nC) de eerste die een ‘canon’ creëert van christelijke geschriften, maar dit bevat enkel 10 brieven van Paulus (de 7 brieven die als authentiek worden beschouwd plus de 3 brieven die duidelijk binnen de Paulinische stroming zijn ontstaan) en slechts één evangelie.
Dit evangelie, het ‘Evangelie volgens Marcion’, wordt traditioneel gezien als een bewerking van het evangelie van Lukas (gebaseerd op Epiphanius’ commentaar op Marcion). Maar Charles Waite (1881), John Knox (1942) en Joseph Tyson (2006) hebben voorgesteld dat dit juist een voorloper is van het Evangelie van Lukas en deze opvatting krijgt de laatste jaren steeds meer draagvlak onder wetenschappers, bijvoorbeeld bij Markus Vinzent, professor aan de afdeling Theologie en Religie-wetenschappen van King’s College London:
De tekst van het Evangelie van Marcion is niet als document op zichzelf teruggevonden, maar Tertullianus (ca. 160 – ca. 230) behandelt dit evangelie nagenoeg vers voor vers [2].
Eusebius schrijft zelfs dat Marcion teksten aangeleverd zou hebben aan de schrijver van het Evangelie van Johannes en dat er een strijd was welke van deze twee het juiste evangelie was. De vergelijkbare teksten die we zowel in de synoptische evangeliën als in het Evangelie van Johannes vinden, zijn bijna altijd ook de teksten die we in het Evangelie van Marcion vinden. Prof. Vinzent komt tot de conclusie dat Marcions evangelie het eerste echte evangelie is en dat hij mogelijk gebruik heeft gemaakt van bestaande teksten. In zijn theorie is dit evangelie later het Evangelie van Lukas geworden en is dit vervolgens de bron geweest voor het evangelie van Marcus en Matteus.
Mark G. Bilby concludeert echter uit data-analsye van het Evangelie van Marcion dat de Q-bron én een vroege versie van het Evangelie volgens Marcus de bronnen zijn geweest voor het Evangelie van Marcion [3].
Zelf ben ik ook van mening dat Marcus het eerst geschreven evangelie is en dat dit kort na de verwoesting is geschreven, omdat deze datering naar mijn idee de beste verklaring biedt voor de inhoud en de innerlijke spanning in het Evangelie volgens Marcus (zie Marcus’ Romeinse evangelie). Marcus zelf lijkt mij een bewerking te zijn van bestaande verhalen en zijn bewerking werd naar mijn idee gebruikt door Matteüs en Lukas. Van het bestaan van een Q-bron ben ik niet overtuigd. Alleen in het Evangelie van Marcus kunnen we, dankzij haar Romeinse nauwkeurigheid in het noemen van tijden en plaatsen voorzichtig enkele historische gegevens vermoeden over Jezus de Nazoreeër.
Het Evangelie van Johannes ten slotte is zeer waarschijnlijk pas in de tweede eeuw geschreven en biedt nauwelijks historisch relevante informatie.
Forged
Al met al is het niet te bewijzen dat de canonieke evangeliën vóór 130 nC geschreven zijn, maar is de datering van een eerste versie van “Marcus” kort na het jaar 70 wel waarschijnlijk. Toch moeten we ons realiseren dat de oorspronkelijke teksten nog niet de teksten waren zoals we die nu kennen. Er zijn veel indicaties dat de evangeliën nog tot ver in de tweede eeuw aangepast werden en pas aan het einde van de tweede eeuw ‘af’ waren, zoals Dr. Bart Ehrman betoogt in zijn boek “Forged” [4]. De algemene conclusie van zijn onderzoek is dat veel van de evangelieteksten, brieven en geschriften die aan apostelen of andere bekende namen worden toegeschreven, eigenlijk door anonieme auteurs zijn geschreven, vaak lang na de tijd waarin ze beweren te zijn geschreven. Ehrman wijst erop dat dit fenomeen van “vervalsing” (milder gezegd: redactie) niet uniek is voor het christendom, maar dat het een veelvoorkomend verschijnsel was in de oudheid.
Een eerste canon mét de huidige vier canonieke evangeliën (de Canon Muratori) werd pas in 170 gevormd. De uitspraken en verhalen uit de oorspronkelijke bronnen, zijn dan al zo’n 140 jaar door christenen aangevuld en aangepast.
Geconstrueerde “geschiedenis”
Ten slotte: in de literatuur van die tijd was het heel gebruikelijk dat geschiedenis werd “geconstrueerd”. Voorbeelden hiervan vinden we volop in de periode rond het begin van de jaartelling, zowel in joodse als niet-joodse geschriften. Voorbeelden hiervan in het vroege christendom zijn ook omvangrijk: er zijn meer dan 40 “evangeliën” en 7 “Handelingen” die elkaar op veel punten tegenspreken. We zien het ook in de manier waarop bijvoorbeeld Marcus’ evangelie is ingedeeld in terugkerende structuren.
Ook het gebruik van het woord “evangelie” is trouwens niet uniek voor het christendom. Het Griekse woord εὐαγγέλιον wordt meestal vertaald als “goed nieuws”, maar kan ook eenvoudig vertaald worden met “boodschap” of “welkome aankondiging”.
Dr. James D. Tabor schrijft hierover:
Er zijn verschillende Griekse inscripties en papyri die dateren van vóór de christelijke jaartelling, waarin een aankondiging van de geboortedag van keizer Augustus wordt verkondigd, met behulp van het woord “evangelie”. Deze teksten laten zien dat het woord algemeen werd gebruikt in Koine en dat het geen speciale religieuze betekenis had. [5]
De conclusie van wat ik hierboven op een rijtje zet, is dat we de evangelieverhalen niet zomaar als historisch betrouwbaar kunnen zien. Maar wat beoogden en bedoelden de schrijvers dan wel?
Lees verder: Niet historisch maar mytisch
Lees verder over de geschiedenis van het boek Handelingen der Apostelen.
Of ben je benieuwd naar het mogelijk Aramese bronnenmateriaal waarvan de canonieke evangeliën gebruik hebben gemaakt?
[1] Het verhaal van Eusebius over Ignatius’ episcopaat en martelaarschap onder keizer Trajanus wordt door o.a. Dr. Richard Carrier (2014, 8.6) in twijfel getrokken, zodat deze vroege datering van Ignatius ook ter discussie staat.
[2] Opvallend is hierbij dat Marcion geen geboorteverhaal heeft (net als Marcus) en geen opstandingsverhaal, maar alleen een verhaal over verschijningen van Jezus.
[3] Mark G. Bilby concludeert uit data-analyse van het Evangelie van Marcion en de synoptische evangeliën het volgende over de Q-bron en het Evangelie van Marcion:
- Hypothese 1: De meeste materialen in het Evangelie volgens Marcion zijn afkomstig uit twee bronnen: een vroege versie van “Marcus” en de Q-bron. Het Evangelie volgens Marcion zou deze bronnen bewerkt en geparafraseerd hebben met minimale redactionele toevoegingen.
- Hypothese 2: Waar Lucas parallellen heeft met Matteüs en/of het Evangelie van Thomas, en deze expliciet bevestigd worden door het Evangelie volgens Marcion, bevestigt dit hun bestaan in de Q-bron.
- Hypothese 3: Waar het Evangelie volgens Marcion passages en verzen uit Q bevestigt in Lucas, is de volgorde van deze materialen te verkiezen boven de volgorde van Q-materialen in Matteüs. Dit suggereert dat het Evangelie volgens Marcion een nauwkeuriger weergave is van de oorspronkelijke volgorde van Q.
- Hypothese 4: Waar Matteüs een parallel heeft met Lucas die niet in het Evangelie van Marcion voorkomt, is dit geen Q, en als het niet wordt bevestigd door het Evangelie van Marcion, is het waarschijnlijk ook geen Q. Deze hypothese suggereert dat Matteüs mogelijk afhankelijk is van Lucas op verschillende punten.
- Hypothese 5: Waar het Evangelie van Marcion parallellen heeft met Lucas die niet in Matteüs of Marcus voorkomen, daar zijn dit toevoegingen aan Q. Deze hypothese suggereert dat sommige delen van Q die niet in Matteüs of Marcus voorkomen, wel in Lucas zijn opgenomen.
[4] Ehrman, B. D. (2011). Forged: Writing in the Name of God—Why the Bible’s Authors Are Not Who We Think They Are. HarperOne.
[5] Tabor, J. D. (2012). Paul and Jesus: How the Apostle Transformed Christianity. Simon & Schuster. Tabor laat ook zien dat met name Paulus het woord “evangelie” op een heel eigenzinnige manier gebruikt. Paulus verwijst naar “mijn evangelie” en bedoelt hiermee zijn eigen openbaring van het verborgen mysterie.
Geef een reactie