Argumenten vóór de historiciteit van Jesjoea

En zijn datering in de eerste decennia van de eerste eeuw

Flavius Josephus

De joodse geschiedschrijver Flavius Josephus noemt in Bellum Judaicum (De Joodse Oorlog):

“Jakobus, de broer van Jezus die Christus wordt genoemd”.

Hoewel het Testimonium Flavianum in hetzelfde boek zeer waarschijnlijk een latere christelijke invoeging is, schrijft Josephus in zijn boek ook over een heel aantal andere “messiassen” in dezelfde periode. Het optreden van een “messias” in deze periode is dus niet vreemd. De gangbare uitleg van Daniël plaatst de Messias in de eerste helft van de eerste eeuw. Het is daarom plausibel dat zijn volgelingen deze (en andere) profetieën van toepassing hebben verklaard op een Jesjoea die in die tijd leefde.

Josephus schrijft in Antiquitates (Joodse Oudheden) uitgebreid over Johannes de Doper. Uiteraard kan de relatie tussen Johannes en Jezus door de evangelieschrijvers achteraf bedacht zijn om Jezus’ geloofwaardigheid te versterken. Maar zoals je hier kunt lezen, is deze relatie heel aannemelijk.

Vroegchristelijke schrijvers

Paulus schrijft op verschillende plaatsen over Jezus als mens. Zie Bijlage 1: De teksten waarin Paulus spreekt over Jezus als mens.

Eén van die plaatsen is Romeinen 1:3-4 dat verwijst naar Micha 5. Veel NT-wetenschappers zien dit als een citaat van een “pre-paulinische tekst”. Er is hier en in Micha sprake van een mens, geboren uit Israel en uit een vrouw. Ook wordt hier Jezus’ verheerlijking gekoppeld aan zijn opstanding. Dit is een aanwijzing dat ten minste de Paulinische christenen Jezus als mens zagen die dankzij zijn leven verheerlijkt werd tot goddelijk wezen.
Ook Filippenzen 2:5-11 wordt als pre-paulinische tekst geduid. Hier wordt Jezus beschreven als een hemels wezen die mens werd en na zijn “ontlediging” en dood hoger werd geplaatst dan voorheen met “de naam boven alle namen”. Hoewel dit betwijfelbaar is, zou het erop wijzen dat vóór Paulus voor een deel van de christenen hun religie al een mysteriereligieus karakter had, maar het wijst er in ieder geval op dat ze hem wel als mens zagen (zij het als onderbreking van zijn verblijf in de hemel).

Clemens (meestal gedateerd in de jaren 90) schrijft over verschillende uitspraken van Jezus en net als Paulus over “Jezus als voortkomend uit Jakob naar het vlees”.

Ignatius van Antiochië wordt vaak gedateerd tussen ongeveer 50 en 110 (maar dit is discutabel). Geschriften die op naam van Ignatius zijn gesteld, betogen uitvoerig tegen de gnostische Docetisten over de historiciteit van Jezus en “citeren” hierbij spreuken van Jezus (mogelijk uit “Q”, maar waarschijnlijker uit een latere orale traditie). Ignatius benadrukt in zijn brieven sterk de goddelijke én menselijke aard van Jezus. Hoewel Ignatius niet veel details geeft over de historische gebeurtenissen in het leven van Jezus, benadrukt hij wel de realiteit van Jezus’ leven, lijden, dood en opstanding. Hij beschouwt deze gebeurtenissen als historische feiten die de kern vormen van het christelijke geloof.

Justinus Martyr, een vroege christelijke apoloog en filosoof afkomstig uit Palestina, refereert in een geschrift dat hij aan keizer Pius richt, aan de veroordeling van Jezus en wijst erop dat die terug te vinden is in de documentatie van Pontius Pilatus. Dit is geen bewijs dat dit werkelijk zo was, want het is onwaarschijnlijk dat Justinus toegang had tot Romeinse documentatie.

Tacitus

Tacitus schrijft:

“Christus, van wie de naam afkomstig is, onderging de extreme straf tijdens het bewind van Tiberius door toedoen van een van onze procurators, Pontius Pilatus”.

Ook dit is geen sluitend bewijs, want Tacitus schreef dit vele decennia na de veronderstelde gebeurtenis en hij verwoorde waarschijnlijk wat hij gehoord had, zonder ooggetuigen.

De brief van Mara bar-Serapion

Mara bar-Serapion was een stoïsche filosoof in Syrië die vermoedelijk leefde in de tweede helft van de eerste eeuw. We kennen hem vanwege een brief van hem aan zijn zoon. Deze brief wordt gedateerd rond of kort na 73 nC (maar dit is discutabel).

De Brief van Mara bar-Serapion zegt:

“Welk voordeel verkregen de inwoners van Athene uit de dood van Socrates? Hongersnood en pest kwamen over hen als straf voor hun misdaad. Welk voordeel verkregen de inwoners van Samos toen zij Pythagoras verbrandden? In een oogwenk was hun land bedekt met zand. Welk voordeel verkregen de Joden uit het executeren van hun wijze koning. Direct daarna werd hun koninkrijk afgeschaft. God heeft terecht deze drie wijze mensen gewroken: de inwoners van Athene stierven van de jonger, de inwoners van Samos werden verzwolgen door de zee, en de Joden werden uit hun land gedreven, gedwongen in complete verspreiding te leven. Socrates echter stierf niet voor altijd, hij leefde voort in de lering van Plato. Pythagoras stief niet voor altijd, hij leefde voort in het beeld van Hera. Ook de wijze koning, stierf niet voor altijd, hij leefde voort in de lering die hij gegeven had.”

Er wordt vaak gedacht dat de schrijver met “hun Wijze Koning” Jezus bedoeld heeft en daarom kan ook dit dienen als buitenbijbelse aanwijzing voor het bestaan van Jezus. De zin “dat hun koninkrijk werd afgeschaft” zou dan duiden op de verwoesting van Jeruzalem aan het einde van de Joodse oorlog (70 nC).

Daar is tegenin te brengen dat er in de tijd van het veronderstelde leven van Jezus tot de Joodse Oorlog (6-70 nC) geen Joodse koning in de traditionele zin meer was die over Judea regeerde. In die tijd stond Judea onder Romeins bestuur. De Romeinen hadden Herodes Agrippa II als een vazalkoning aangesteld. En die bleef zijn positie houden na 70 nC.

De zin “dat hun koninkrijk werd afgeschaft” kan dus mogelijk duiden op een andere, eerder gebeurtenis, namelijk:

  1. Het jaar 63 vC: Hyrcanus II, zoon van Jannaeus en kleinzoon van Hyrcanus I werd in dat jaar afgezet door de Romeinse generaal Pompeius. Hyrcanus II was de laatste van de Hasmonese dynastie die als koning van Judea regeerde. Na deze afzetting werd Antipater de Idumeaan, de vader van Herodes de Grote, door de Romeinen aangesteld als procurator van Judea.
  2. Het jaar 4 vC: In dit jaar stief Herodes de Grote. Hij kan gezien worden als de laatste Joodse koning. Na zijn dood werd het rijk verdeeld onder zijn zonen, de “Viervorsten” genoemd.
  3. Het jaar 6 nC: Herodes Archelaüs, zoon van Herodes de Grote, was tussen 4 vC en 6 nC etnarch van Judea, Samaria en Idumea, en werd door de Romeinen afgezet. Vanaf dat moment werd Judea een Romeinse provincie onder direct bestuur van Romeinse procuratoren en gouverneurs. Dit betekende het einde van de monarchale regering over Judea en de overgang naar Romeinse heerschappij.

Hoewel de zin “de Joden werden uit hun land gedreven, gedwongen in complete verspreiding te leven” inderdaad lijkt te wijzen op de nieuwe diaspora die tijdens en na de Joodse Opstand plaatsvond, kan de brief ook op een eerdere “Wijze Koning” wijzen. Ten slotte is het mogelijk dat de brief wél wijst op één van de historische personen die hebben bijgedragen aan de later geconstrueerde persoon “Jezus”, maar dat die dus eerder geleefd heeft dan de periode 4vC – 27nC.

Er worden door apologeten veel meer argumenten aangedragen voor de historiciteit van Jezus, maar alle andere argumenten die ik heb kunnen vinden zijn wat mij betreft te wankel om de historiciteit van Jezus te onderbouwen.

Jesjoea de Nazoreeër

Op andere pagina’s op deze website betoog ik dat Jezus (Jesjoea) een leider is geweest in de bestaande Joods-apocalyptische beweging van de Nasareeërs / Nazoreeërs, verwant aan de Zelotische Essenen. Deze theorie biedt wat mij betreft uiteraard ook argumentatie voor het bestaan van de historische Jesjoea. Maar toont een andere Jezus dan de persoon die ons in de evangeliën wordt voorgespiegeld.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *